vrijdag 14 oktober 2022

Opgroeien in co-ouderschap

 

Opgroeien in co-ouderschap

De generatie van mijn ouders – indien nog in leven zouden ze anno 2022 respectievelijk 98 en 100 jaar oud geweest zijn – scheidde nog niet. Hoe moeilijk of hachelijk hun relatie ook was, ze bleven bij elkaar, waardoor de meeste kinderen van mijn generatie consequent in één gezin opgroeiden, met één cultuur, één set van gewoontes en gebruiken, zeden en moraal. In de uitzonderlijke gevallen waarbij de partners om welke reden dan ook gescheiden van elkaar leefden, bleven de kinderen in de regel exclusief bij hun moeder. In nog uitzonderlijkere gevallen was dit bij hun vader, de grootouders of bij een ander familielid. Bijna zonder uitzondering ging het dus om een eenduidige situatie. Dat dit zijn eigen moeilijkheden, emotionele belasting en ontwikkelingsstoornissen meebracht indien de harmonie in het gezin ver te zoeken was, staat buiten kijf. Maar dit is niet het onderwerp van het huidige hoofdstukje.

De eerste generaties die als kind werden opgevoed door gescheiden ouders met een co-ouderschapovereenkomst, waarbij de kinderen afwisselend bij de ene ouder en de andere ouder verblijven, zijn intussen volwassen. Co-ouderschap lijkt op het eerste zicht een evenwichtige oplossing om de lasten van het opvoeden van kinderen eerlijk over beide ex-partners te verdelen, maar daarmee zijn de potentiële voordelen zowat opgesomd.

De jonge dertigers en late twintigers die nu als eerste volwassenen kunnen terugkijken op wat in de nabije toekomst mogelijk als een onzalig sociaal experiment zal beschouwd worden, leren ons dat de psychologische implicaties van opgroeien in twee gezinnen, met twee verschillende sets van gewoontes, taboes en verplichtingen, behoorlijk ver gaan en niet bepaald leiden tot het opbouwen van een persoonlijkheid uit één stuk, maar eerder de ontwikkeling van een vorm van bipolariteit in de hand werken.


In het ideale geval hebben de twee gezinnen waarin een kind van gescheiden ouders opgroeit dezelfde gewoontes op alle belangrijke vlakken, meer bepaald het omgaan met grenzen, het omgaan met emoties, de eetgewoontes, de mate waarin sociaal contact, creativiteit en rationele intelligentie gestimuleerd worden, eenzelfde stelsel van normen en waarden, een vergelijkbare mate van vertrouwen in het opgroeiende kind en gelijkwaardige financiële middelen. In dat ideaal geval liggen beide woonplekken bovendien niet ver van elkaar – het liefst autonoom bereikbaar voor het kind – en is er een open communicatie tussen beide ouders, zodat er ook een open contact kan zijn tussen het kind en de ouder waarbij het op dat moment niet verblijft. Slechts op die manier kan vermeden worden dat een kind twee aparte persoonlijkheden moet ontwikkelen om zich te kunnen aanpassen aan twee verschillende leefwerelden en zich te kunnen inpassen in twee verschillende gezinsculturen.

Maar zelfs in het ideale geval blijft er echter nog altijd een zeer pijnlijke consequentie voor het kind bestaan: week na week moet het afscheid nemen van één van zijn ouders en zal het die ene ouder een week lang missen. De meeste kinderen missen hun moeder erger dan hun vader. Logisch ook, enkel de moeder heeft het kind negen maanden in haar lichaam meegedragen en heeft het de borst kunnen geven. Gehechtheid aan de moeder is een cruciaal element van ons overlevingsinstinct dat we gemeen hebben met alle andere zoogdieren. Elk jong zoogdier dat onder bescherming van zijn moeder opgroeit heeft meer kans om te overleven, of het nu een spitsmuis is, een olifantenkalf of een mens. Binnen onze soort bestaan er uiteraard uitzonderingen, kinderen die zich meer hechten aan hun vader dan aan hun moeder en die dus hun vader harder zullen missen in een co-ouderschapsituatie. Maar het blijven uitzonderingen.

Dat gemis kan enigszins verzacht worden indien het kind vrij kan communiceren met de andere ouder dan deze bij wie het verblijft, maar zal desondanks nog steeds pijnlijk blijven. Indien dit niet zo is, zit er sowieso iets goed mis met de band tussen het kind en die ene ouder die schijnbaar probleemloos gemist kan worden.


In de praktijk is dit ideaalbeeld echter meestal ver te zoeken. De ouders van het kind zijn niet voor niets uit elkaar gegaan. Soms blijft de verstandhouding tussen beiden goed genoeg om zonder ruzie gezamenlijk de belangrijke beslissingen voor het kind te nemen en zijn er financiële afspraken waar beiden vrede mee hebben, maar vrijwel altijd is er een cultuurverschil met betrekking tot hoe er met emoties, grenzen en verantwoordelijkheid wordt omgegaan. Zelden ervaart een kind van gescheiden ouders in beide gezinnen een zelfde mate aan emotionele veiligheid en geborgenheid, evenveel positieve uitdagingen, evenveel harmonie en even duidelijke en redelijke grenzen.

In het grootste deel van de gevallen komt daar nog bij dat er een moeizame communicatie is tussen de ouders, of zelfs helemaal geen, dat het kind niet in de mogelijkheid is om contact te hebben met de ouder bij wie het niet verblijft, dat het terecht komt in één of twee nieuw samengestelde gezinnen met pluskinderen, een plusouder, halfbroertjes en/of halfzusjes. Nog erger wordt het indien de kinderen de inzet worden van een machtsspel, door de ene ouder tegen de ander opgezet worden of in een van beide gezinnen emotioneel of fysiek mishandeld of misbruikt worden.

Dergelijke veelvoorkomende situaties plegen een regelrechte aanslag op het vermogen van een kind om zelfvertrouwen op te bouwen, vertrouwen in de medemens en de maatschappij te leren ervaren, te leren hoe gezonde relaties in elkaar zitten, kortom om een gezonde en evenwichtige persoonlijkheid op te bouwen. Integendeel beginnen kinderen in een dergelijke gespleten situatie al snel een gespleten persoonlijkheid op te bouwen, waarbij de copingmechanismen die ze nodig hebben om in het ene gezin te overleven, maar al te vaak in de weg staan om zich goed te voelen in het andere gezin en al helemaal een belasting vormen om later vlot hun plek in het maatschappelijk weefsel te vinden.

Feitelijk hebben de meeste kinderen die in een co-ouderschapsituatie opgroeien van het begin af aan therapeutische begeleiding nodig om hun kwetsbare, zich volop ontwikkelende persoonlijkheid heel te houden.


Elk kind ervaart van nature loyaliteit naar beide ouders. Deze loyaliteit is niet afhankelijk van hoe goed het contact is, noch van de mate waarin er emotionele veiligheid ervaren wordt, het kind zich begrepen voelt of de hoeveelheid tijd en energie die ouders besteden aan de opvoeding. Een kind is op een instinctieve manier even loyaal aan een afwezige vader als aan een alomtegenwoordige vader; idem dito ten opzichte van een emotioneel verzorgende moeder of een egoïstische moeder. Van nature is de loyaliteit ten opzichte van de moeder echter sterker dan ten opzichte van de vader. Dit is een logisch gevolg van het feit dat enkel een vrouw een zwangerschap kan doormaken, tijdens dewelke het kind deelgenoot wordt van de emotionele belevingswereld van de moeder in spe.

Conflicten tussen beide ouders zetten deze aanvankelijk neutrale loyaliteit onder druk, ongeacht of deze conflicten bestaan binnen het gezin of blijven voortbestaan na een scheiding. In extreme situaties (mishandeling, misbruik) kan de liefde ten opzichte van één van de ouders omslaan in haat, maar ook dan is er nog een verscheurende loyaliteit ten opzichte van de ouder die door het kind wordt gehaat, wat zich vertaalt in schuldgevoel omwille van de eigen negatieve emoties. Dergelijke schuldgevoelens worden later ernstige obstakels om gezonde grenzen neer te zetten en aan te houden in de relaties die men als volwassene heeft.

Een scheiding zonder conflicten is quasi onbestaande. Elke scheiding zet bijgevolg de loyaliteit van het kind naar één of beide ouders op scherp. Indien het kind daarenboven niet goed behandeld wordt door één van beiden, of indien het getuige is van de mishandeling van de ene ouder door de andere, wordt daardoor tevens de liefde van die ouder in vraag gesteld. Maar als gevolg van de loyaliteit van het kind, zal deze in de regel eerder zijn eigen liefde voor de ouder in kwestie in vraag stellen, dan dat het de schuld hiervoor bij de ouder legt. Gevolg: nog meer onnodige en onterechte schuldgevoelens en nog meer ondermijning van het zelfvertrouwen dat zo nodig is om een gezonde persoonlijkheid op te bouwen.


Een kind dat in één gezin opgroeit, bouwt een bewuste ik-persoonlijkheid op aan de hand van de regels en de taboes die in dat gezin heersen. Het bouwt automatisch ook een schaduwdeelpersoonlijkheid op die alle onvervulde behoeftes en verlangens belichaamt die door de heersende gezinsmoraal naar de schaduw worden verwezen. Een kind dat in twee gezinnen opgroeit, met twee verschillende stelsels van regels en taboes, ondergaat dit proces eveneens twee maal, parallel aan elkaar. Twee ik-persoonlijkheden en twee schaduwkanten die elkaar vaak gedeeltelijk overlappen, zorgen voor een gespleten identiteit. Dergelijke kinderen weten vaak niet meer goed wie ze nu precies zijn en waar ze in moreel opzicht staan in de maatschappij, laat staan dat ze gemakkelijk hun plek vinden in de wereld.

Nog moeilijker wordt het indien de bewuste ik-persoonlijkheid in het ene gezin, de schaduwpersoonlijkheid in het andere gezin wordt en vice versa.

Een kind bv dat afwisselend opgroeit in enerzijds een gezin waarin geen grenzen bestaan, waar empathie geen rol speelt en waar er een asociale moraal heerst en anderzijds elke twee weken in een streng religieus gezin dient te functioneren, is hier een voorbeeld van. Wat in het ene gezin tot de taboes behoort en naar de schaduw verwezen wordt, is in het andere gezin de regel.


Het bovenstaande voorbeeld lijkt zodanig extreem dat het onrealistisch aandoet, maar in de praktijk komen er heel wat situaties in de buurt van een dergelijk extreem. Nog enkele uit de realiteit gegrepen voorbeelden en de bijbehorende psychologische gevolgen:

In het gezin van de ene ouder ervaart het kind duidelijke grenzen maar geen begrip. In het gezin van de andere ouder voelt het kind zich begrepen in zijn gevoeligheden en emotionele behoeften, maar de grenzen zijn hier quasi onbestaand. Er ontstaat bij het kind een verstrengeling tussen emotioneel onbegrip en grenzen krijgen, alsook een associatie tussen zich begrepen voelen en geen grenzen krijgen. Dit leidt als volwassene tot een onvermogen om grenzen te aanvaarden en te respecteren – zowel voor zichzelf als voor een ander – omdat bij elke confrontatie met iemand die grenzen neerzet de pijn van het zich onbegrepen voelen de kop op steekt. Hierdoor wordt de afweer geactiveerd naar alles wat naar grenzen neigt. Een dergelijke vicieuze cirkel wordt in de regel pas doorbroken nadat men zichzelf in emotionele, sociale en vaak ook financiële moeilijkheden heeft gewerkt als gevolg van die potentieel destructieve innerlijke dynamiek.

In een tweede voorbeeld heerst er in het ene gezin een cultuur waarbij veel aandacht besteed wordt aan gezonde voeding, lichaamsbewustzijn en intellectuele stimulans, maar geen vrijheid. In het andere gezin krijgt het kind veel keuzevrijheid en de kans om tijd aan andere interesses te besteden dan aan sport en studie, maar bestaat de eetcultuur grotendeels uit het afhalen van fastfood. Dit leidt tot een associatie tussen een gezonde levensstijl en onvrijheid enerzijds en tussen vrijheid en lichamelijke verwaarlozing anderzijds. Als volwassene kan dit leiden tot een vorm van bipolariteit waarbij periodes waarin intellectuele arbeid gekoppeld wordt aan een gezonde levensstijl, afgewisseld worden met weken van lichamelijke verwaarlozing in combinatie met emotioneel bevredigende bezigheden. Zelfdestructief gedrag, zoals toegeven aan verslavingen, ligt hierbij vlak om de hoek op de loer.

In een derde voorbeeld ervaart het kind in het ene gezin betrouwbaarheid en zorg, maar is er in dat gezin over het algemeen weinig animo. Het is er eerder saai en ongezellig. In het andere gezin gaat het er veel levendiger aan toe en is het in de regel gezellig. Maar daar kan het kind zich elke dag onverwacht in de steek gelaten voelen doordat er niet op tijd gekookt wordt, de ouder plots en onaangekondigd een hele dag weg is, omdat beloften vergeten en niet nagekomen worden, waardoor het bv zijn plan moet trekken om op tijd op school te geraken terwijl dat niet vanzelfsprekend is en er daarenboven weer eens geen eten in huis is. Het kan zijn dat dit in het latere leven leidt tot een star wantrouwen tegenover gezelligheid, in combinatie met zich emotioneel onontvankelijk opstellen, waarbij de keuze wordt gemaakt voor een saai, weinig ambitieus leven vanuit de behoefte aan veilige voorspelbaarheid en waarbij men allerlei kansen uit de weg gaat. Het kan ook leiden tot een leven waarin de gezellige situaties een niet te versmaden lokroep vormen, maar elke keer weer op een kater uitlopen en men maar blijft zoeken naar betrouwbaarheid in onveilige situaties. Of een afwisseling van beide.


Bij de therapeutische begeleiding van een kind in een co-oudersituatie dienen de volgende aspecten bekeken en opgevolgd te worden en als leidraad genomen te worden, om het potentieel uiteen groeien van twee persoonlijkheidshelften te vermijden:

  • De mate van emotionele veiligheid in beide gezinnen:

Voelt het kind zich in beide gezinnen even goed begrepen? Wordt er rekening gehouden met de emotionele behoeften en kwetsbaarheden van het kind? Hoeveel ruimte is er voor het uitdrukken van emotionele kwetsbaarheid?

  • De mate waarin er ruimte en acceptatie is voor het uitdrukken van alle emoties, dus niet enkel verdriet of vreugde of kwaadheid, maar het ganse spectrum van emoties waaraan elk normaal opgroeiend mens over beschikt, van angst over frustratie tot enthousiasme en koppigheid.

  • De fysieke veiligheid in beide gezinnen;

  • De ontwikkelingskansen op sociaal, emotioneel, creatief en intellectueel vlak;

  • De mate waarin een kind gestimuleerd wordt om volwassen te worden;

  • De mate waarin het kind kunstmatig klein gehouden wordt, afgeremd wordt in zijn natuurlijke ontwikkeling tot puber, adolescent en volwassene;

  • De mate waarin het kind kind mag zijn zolang het daar zelf behoefte aan heeft.

  • Het omgaan met grenzen:

Leert het kind in beide gezinnen de eigen grenzen respecteren? Leert het de grenzen van anderen respecteren en op welke manier gebeurt dat? Welke grenzen krijgt het kind opgelegd en op welke manier gebeurt dit?

  • Leert het kind communiceren en op welke manier? Of leert het in een van beide gezinnen om te zwijgen?

  • Voelt het kind zich in beide (vaak nieuw samengestelde) gezinnen even welkom?

  • Hoe groot is het verschil in materiële welstand in beide gezinnen en hoe wordt daarmee omgegaan?

  • Hoeveel fysieke ruimte krijgt het kind in en om het huis? Is er sprake van een eigen kamer? Mag het in de gemeenschappelijke ruimtes zijn gang gaan? Krijgt het de kans zich vrij en creatief uit te drukken in de tuin – als die er al is?


Op al deze punten kunnen er scherpe tegenstellingen bestaan en sterke dualiteiten ontstaan, die tot een gespletenheid in de persoonlijkheid van het opgroeiend kind kunnen leiden en tot ongezonde associaties zoals in de voorbeelden die eerder werden gegeven. Elk specifiek geval zal daarbij een unieke combinatie van tegenpolen vertonen.

Indien er geen ruimte is voor therapeutische begeleiding tijdens het opgroeien in co-ouderschap, kan dezelfde leidraad nog steeds nuttig zijn om als volwassene de traumatisering van het co-ouderschap te verwerken.


Vanuit de reïncarnatiepsychologie bekeken, zullen er vaak ook karmische relaties en vorige-levenstrauma’s ontdekt kunnen worden. Een voorbeeld:

Een overbeschermende ouder in het ene gezin kan daar goeie redenen voor hebben in het licht van traumatische gebeurtenissen uit een vorig leven, maar dat geeft nog geen vrijbrief aan die ouder om uit angst de ontwikkelingskansen van het kind te beknotten. In het andere gezin kan tezelfdertijd een cultuur heersen waarbij alles kan en mag, waardoor het kind op eenzelfde manier verwend wordt als tijdens een vorig leven toen het bij dezelfde ouder in welstand werd geboren, maar geen emotionele veiligheid kreeg.


Het uitpluizen van dergelijke karmische constellaties kan een bijdrage leveren tot het krijgen van inzicht in wat er gaande is en waarom iets mis loopt of dreigt te lopen, maar voor een opgroeiend kind is het hier en nu het enige wat telt, niet de vorige-levensgeschiedenis, tenzij in die uitzonderlijke situaties dat het kind lijdt onder zeer ernstige vorige-levenstrauma’s die de beleving van het hier en nu nodeloos verkleuren. De aanpak van een eventueel verstorende vorige-levensgeschiedenis mag nooit de prioriteit genieten ten opzichte van het aanpakken van de reële moeilijkheden. Redeneringen in de trant van ‘mijn kind heeft dit om karmische redenen aangetrokken en moet eruit leren’, mogen nooit een excuus zijn om niets te doen aan een ongezonde situatie, om niet alles te proberen om deze in positieve zin te beïnvloeden. Ook als de redenering waar is dat het kind een moeilijke situatie heeft aangetrokken in het kader van een dwingend karmisch leerproces, heeft het opgroeiend kind nood aan en recht op ondersteuning van de volwassenen om zich heen om die karmische leerprocessen tot een goed einde te kunnen brengen.

Een voorbeeld hiervan is een kind dat tijdens vorige levens te naïef was en daardoor vaak het slachtoffer was geworden van manipulatieve mensen die hiervan misbruik maakten. Tijdens het huidige leven is een van beide ouders manipulatief. Het kind kan daardoor opnieuw een ingang ontwikkelen om zich te laten manipuleren, indien het niet ondersteund wordt in het doorzien en doorprikken van die manipulatie. Het kan echter op een gezonde manier leren om manipulatieve communicatie te counteren indien het hierin door de andere ouder gesteund en gecoacht wordt, op een manier waarbij er toch nog voldoende respect is voor de natuurlijke loyaliteit tussen het kind en die manipulatieve ouder. Of door een therapeut.


Therapeutische kwaliteiten en diplomatische communicatie zijn hierbij geen overbodige luxe. Dat dit in de realiteit niet elke co-ouder gegeven is – en al zeker niet tegenover een ex-partner – is een bijkomend argument voor systematisch therapeutische ondersteuning voor het kind.

Een ander voorbeeld:

Een kind treft in het gezin van haar vader een stiefmoeder/plusmoeder die zich niet met haar kan verbinden en die het kind allerlei signalen geeft dat het niet echt welkom is. De karmische achtergrond hiervan is dat deze vrouw tijdens een vorig leven de biologische moeder van het kind was, maar dat ze toen moeder was geworden tegen haar zin, in een situatie die noch voor haar, noch voor haar kind gunstig was. De huidige situatie kan hierdoor opgevat worden als een nieuwe kans om de beladen moeder-kind band uit dat vorige leven vooralsnog gestroomlijnd te krijgen.

Maar in de realiteit was het vooral belangrijk dat het kind beschermd zou worden tegen de emotionele afwijzing van de plusmoeder - wat in de realiteit overigens niet is gebeurd – en dat de plusmoeder therapeutische hulp zou zoeken voor de destructieve emoties die ze ervoer tegenover een kwetsbaar kind voor wie ze deeltijds verantwoordelijk was. Wat evenmin is gebeurd. Wat ook gunstig was geweest is indien beide natuurlijke ouders het kind zouden beschermen en een constructieve dialoog hierover zouden aangaan met de plusmoeder. Door de onuitgesproken regel om zich niet met elkaars gezin te bemoeien, kwam dat laatste niet eens op bij de natuurlijke moeder.


Ik voorzie in de nabije toekomst een golf van psychische moeilijkheden die relatief nieuw zijn en die alle het gevolg zijn van de splijtende werking van het co-ouderschap, tenzij er zich heel wat therapeuten specialiseren in de behandeling van deze specifieke problemen en tenzij het eerder regel dan uitzondering wordt dat kinderen in een co-ouderschapsituatie hier therapeutische begeleiding bij krijgen en dat volwassenen die dat niet hebben gekregen hun weg hier naartoe vinden.

Was het in de tijd van mijn ouders, toen er nog een taboe bestond op scheiden, dan beter? Bij de ouder wordende volwassen die in de jaren veertig tot zeventig van de vorige eeuw zijn geboren, heerst er bv een golf van trauma’s die ontstaan zijn als het gevolg van het waanidee dat een pasgeboren kind kan geprogrammeerd worden om niet steeds opgepakt te willen worden, om niet te huilen en steeds maar om aandacht te vragen. Het gevolg hiervan is een hele schare van psychische en psychosomatische problemen, variërend van verlatings- en scheidingsangst, over slecht werkende inwendige organen tot verslavingen die het gebrek aan lichamelijk uitgedrukte en fysiek ervaren emotionele veiligheid moeten compenseren. De algemene consumptieverslaving in onze huidige samenleving is grotendeels het gevolg van de zo ontstane innerlijke leegtes die moeten gecompenseerd worden.

Een tweede golf van psychische moeilijkheden die in diezelfde periode is ontstaan, heeft te maken met de sociale druk die op vrouwen werd gezet om een groot gezin te stichten. Dit heeft geleid tot heel veel kinderen die geboren werden bij moeders die daar niet klaar voor waren of daar helemaal geen zin in hadden – vrouwen die liever hadden gestudeerd, het leven hadden verkend maar dat niet mochten - maar die dat niet aan zichzelf mochten toegeven, laat staan aan de buitenwereld. Gevolg: voor veel van die kinderen was het voelbaar dat ze niet gewenst waren. Als ouder wordende volwassenen kampen ze nu nog met de hechtingsmoeilijkheden, het lage zelfbeeld, de twijfels en de compensatiemechanismen (bv eetstoornissen) die daar het gevolg van zijn.

Nu deze twee epidemieën langzaam maar zeker aan het wegdeemsteren zijn doordat steeds meer vrouwen pas aan kinderen beginnen indien ze er zich klaar voor voelen en doordat de meeste ouders terug kiezen om hun kinderen overvloedig te knuffelen, op te tillen en niet te laten huilen in bed totdat ze het van uitputting opgeven, ontstaat er dus een nieuw type van psychische belasting die voor een nieuwe epidemie van psychische trauma’s dreigt te zorgen, met name het tot standaard verheven co-ouderschapmodel waarbij kinderen week na week moeten switchen tussen twee gezinnen met verschillende gezinsculturen en waardoor ze een vorm van bipolariteit in hun persoonlijkheid kunnen ontwikkelen.

************************************************************************************

 Deze tekst vormt een hoofdstukje van Karmische Psychologie deel 3: Relaties, Seksualiteit en Opvoeding, Hoofdstuk I: Opgroeien en Opvoeden.

Van de delen 3 en 4 van Karmische Psychologie worden de grote hoofdstukken tijdens de komende jaren als afzonderlijke boeken uitgegeven.

In de loop van 2023 verschijnt  als eerste boek 'Karmische Psychologie 3,Hoofdstuk I: Opgroeien en Opvoeden'

Van alle reeds uitgegeven boeken vind je meer informatie op mijn website www.henkcoudenys.be

 

woensdag 20 juli 2022

Hoogbegaafd of hoogontwikkeld? (Hoogsensitief - Anders Bekeken, Aanvulling 25)

 

Hoogbegaafd of Hoogontwikkeld?

(Hoogsensitief – Anders Bekeken : Aanvulling 25)


De combinatie hoogsensitiviteit en hoogbegaafdheid komt bij veel mensen voor, maar is geen algemene regel. Wat echter nog vaker voorkomt is dat iemand die hoogsensitief is, tegelijkertijd ook ‘hoogontwikkeld’ is. Wat ik daarmee precies bedoel is het volgende:

Hoogontwikkeld zijn betekent niet noodzakelijk dat iemand over uitzonderlijke parate kennis beschikt of over bijzondere ontwikkelde talenten, ook al kan het soms wel die vorm aannemen. Wat het wel betekent, is dat er latent een schat aan kennis en menselijke vaardigheden aanwezig zijn, die men in wezen reeds heeft ontwikkeld tijdens vorige incarnaties en die men zich gemakkelijk terug eigen kan maken indien de gelegenheid of de noodzaak hiertoe zich voordoet. Dit valt vooral op met betrekking tot talenten op sociaal vlak. Het gaat dus niet zozeer om intellectueel meetbare prestaties die uitzonderlijk hoge puntenscores leiden op examens en evaluaties, al kan het ook wel om die dingen gaan.

Een voorbeeld hiervan is een man, die zonder dat hij hiervoor een opleiding had gekregen, de kans kreeg om een grootschalig sociaal project op te zetten. Al doende bleek niet alleen dat hij organisatietalent had maar tevens op een verbindende manier kon leiding geven, voldoende autoriteit in huis had om moeilijke knopen door te hakken, al heel snel leerde wat en hoe hij moest delegeren zonder het overzicht over het geheel te verliezen en over een diplomatiek onderhandelingstalent beschikte. Voordat hij aan dit project begon (iets waar hij niet uit eigen ambitie naar had gestreefd) bleven al deze menselijke vaardigheden onder de radar.


Hoogontwikkeldheid kan aan de oppervlakte komen in crisissituaties, waarbij iemand die voordien weinig blijk gaf van opvallende talenten, plots als enige het hoofd koel weet te houden en op een creatieve manier met de problemen weet om te gaan en anderen door de moeilijke situatie heen loodst.

Het hoeft echter niet altijd om noodsituaties te gaan. Soms is er gewoon een uitdaging voorhanden en is er een innerlijke zekerheid die zegt: ‘Ik heb dit nog nooit eerder gedaan, maar ik voel dat ik dit kan.’ Als dit gebeurt, dan weet je niet waar die zekerheid vandaan komt of waarop ze is gebaseerd. Je wordt er tevens zelf door verrast, niet in het minst omdat het achteraf nog blijkt te kloppen ook.

Een voorbeeld hiervan beleefde ik zelf tijdens mijn jonge jaren. Ik werkte op een bioboerderij en er kwam een klas lagereschoolkinderen op bezoek. Hun namiddag raakte echter onvoldoende ingevuld en mij werd gevraagd iets hiervoor te verzinnen. Ik besloot een wandeling met hen te maken en onderweg een verhaal te vertellen om hen op die manier bezig te houden. Alhoewel ik helemaal geen verhaal klaar had en dit nooit eerder had gedaan, was er de zekerheid dat ik dit zou kunnen, ondanks dat ik mezelf tezelfdertijd gek verklaarde en achtervolgd werd door het schrikbeeld van een groep losgeslagen schoolkinderen die niet in toom te houden waren. Maar het lukte. Er kwam inspiratie voor een verhaal en ik wist op die manier de aandacht van de groep te vangen en tot het einde toe vast te houden.


Typisch ook is dat hoogontwikkelde mensen vooral gemakkelijk leren via zelfstudie. Het is voldoende dat hen een begin wordt aangereikt en dat ze af en toe bij iemand te rade kunnen gaan tijdens een leerproces. Meer begeleiding remt hen eerder af dan dat het hen stimuleert. Ze ontwikkelen tevens gemakkelijk nieuwe methodes om een probleem aan te pakken dan deze die standaard onderwezen worden.

Maar het meest nog valt deze eigenschap op bij jonge kinderen die – ongeacht het niveau van hun schoolse prestaties – blijk geven van sociale inzichten die absoluut niet vanzelfsprekend zijn voor hun leeftijd.

Dank zij het intensieve wezenscontact dat bij hooggevoelige mensen standaard aanwezig is, hebben ze gemakkelijker dan gemiddeld toegang tot alle kennis en vaardigheden waarover ze in wezen beschikken als gevolg van de groei- en leerprocessen die ze in de loop van hun reïncarnatiegeschiedenis hebben opgebouwd. Een belangrijke voorwaarde om hierop terug te kunnen vallen is echter dat men over voldoende eigenwaarde en een positief zelfbeeld moet beschikken. Toegang krijgen tot wezenlijke kennis en vaardigheden is immers een intuïtief proces en het vermogen om te vertrouwen op de eigen intuïtie wordt sterker naarmate het zelfbeeld positiever is.

Hooggevoelige mensen wiens eigenwaarde als gevolg van traumatisering (meestal in de jeugd) erg laag is, missen in de regel het zelfvertrouwen om hun intuïtie actief toe te laten en erop te vertrouwen dat wat hun intuïtie hen ingeeft, tevens zinvol is. Zij hebben wel intuïtie en de mogelijkheid om via hun intuïtie hun wezenlijke kennis en vaardigheden te bereiken, maar maken hier uit angst en onzekerheid meestal weinig tot geen gebruik van.

Anders is het gesteld met hooggevoelige mensen wiens eigenwaarde voldoende gestimuleerd is geworden tijdens hun opvoeding. Zij ontwikkelen een positief zelfbeeld en durven wel te vertrouwen op hun intuïtie. De toegang die ze via hun intuïtie krijgen tot hun wezenlijke verworvenheden, versterkt op zijn beurt hun eigenwaarde.

Hetzelfde kan gebeuren met hoogsensitieve mensen die aanvankelijk leden onder een negatief zelfbeeld maar die dit aan het doorbreken zijn als gevolg van therapeutisch hulp. Tijdens hun groeiproces ontdekken ze vaak onvermoede talenten in zichzelf en komen ze niet zelden tot de conclusie dat ze intelligenter en begaafder zijn dan ze altijd van zichzelf dachten. Hun hoogontwikkelde kant komt nu eindelijk tot zijn recht.


Hoogbegaafdheid komt niet altijd voor in combinatie met hooggevoeligheid. Niet zelden gaat het zelfs om autistische mensen, een groep die gekenmerkt wordt door een verstoord wezenscontact en verminderde empathische functies, wat ongeveer de tegenpool is van hoogsensitiviteit. Hun hoogbegaafdheid is meestal gelimiteerd tot één of enkele specifieke onderwerpen en is terug te voeren tot het contact met één specifiek vorig leven waarin ze zich reeds bekwaamd hadden in die specifieke vaardigheid. Zelden of nooit heeft hun hoogbegaafdheid een holistisch karakter.

Hooggevoelige mensen die tevens op een klassieke manier hoogbegaafd zijn, zijn dat meestal op meerdere vlakken. Ze blinken bv uit in zowel talen als wiskunde, muziek en leidinggevende capaciteiten. Dit is heel anders dan bv een chirurg die een wereldvermaard specialist is voor een bepaald type behandeling, maar die voor de dagelijkse leiding van zijn afdeling volledig afhankelijk is van een medewerker en die los van zijn specialisatie uitblinkt in middelmatigheid op alle andere vlakken.


Hoogontwikkeldheid daarentegen is in meerdere opzichten holistisch van karakter: vaardigheden en kennis die zich in een bepaald interesseveld bevinden, kunnen gemakkelijk meegenomen worden naar andere gebieden.

Hetzelfde inzichtsvermogen dat nodig is om bv de werking van het menselijk metabolisme te doorgronden kan door een hoogontwikkeld persoon vlot toegepast worden om inzicht te verwerven in de dynamiek van een ecosysteem of in de sociale dynamiek tussen mensen binnen een grote organisatie.


Een ander aspect van dit holistisch karakter is dat hoogontwikkelde mensen vrijwel altijd over het vermogen beschikken om kruisverbanden te leggen tussen kennis uit verschillende domeinen, daar waar de hoogbegaafdheid van autistische mensen exclusief gekoppeld blijft aan één domein.

De recente kruisbevruchting tussen inzichten uit de paleontologie, de archeologie, de psychologie, de biologie en de culturele antropologie, die leiden tot zowel een herinterpretatie van de menselijke geschiedenis als tot een nieuwe visie op wat de essentie is van onze menselijkheid, is hier een mooi voorbeeld van. Schrijvers zoals de primatoloog Frans De Waal, de historicus Yuval Noah Harari, de antropoloog David Graeber, de archeoloog David Wengrow, de filosofe Griet Vandermassen of de historicus Rutger Bregman, geven zowel blijk van de fijngevoeligheid die typisch is voor hoogsensitieve mensen als het vermogen tot holistisch denken dat eigen is aan hoogontwikkeld zijn. 1


Kennis en vaardigheden die wezenlijk geïntegreerd zijn, zijn tevens losgeweekt uit de omstandigheden waarin deze werd verworven. Ze zijn eigen gemaakt en kunnen daardoor ook toegepast worden in andere omstandigheden dan waarin ze tot stand zijn gekomen. Kennis die daarentegen exclusief gekoppeld is aan de ik-persoonlijkheid die deze heeft verworden en dus aan de culturele omstandigheden waarin deze is tot stand gekomen, kan niet zomaar soepel worden overgedragen naar andere domeinen.

1 ‘De meeste mensen deugen’ van Rutger Bregman, ‘Dames voor Darwin’ van Griet Vandermassen, ‘Het begin van alles’ van David Graeber en David Wengrow en ‘Sapiens’ van Yuval Noah Harari zijn maar enkele van de recent verschenen boeken die onze visie op de mens en zijn geschiedenis grondig herkaderen.

 ******

Deze tekst vormt een aanvulling bij

Hoogsensitief – Anders Bekeken, tweede verbeterde druk
ISBN 9789077101124

 

,

woensdag 2 februari 2022

Psychosomatiek werkt in twee richtingen (Hoogsensitief - Anders Bekeken, aanvulling 24)

 

Psychosomatiek werkt in twee richtingen

Hoogsensitief – Anders Bekeken (Aanvulling 24) -

Vrijwel alle hoogsensitieve mensen zijn intensief onderhevig aan psychosomatische processen: heftige emoties en mentale stress vertalen zich vrijwel automatisch in lichamelijke verschijnselen, meestal ongemakken. Wie zich met aurawaarneming of –voelen bezig houdt, herkent dit aan de naadloze overgang tussen de lichamelijke auralaag en de hierop aansluitende emotionele auralaag. De grens tussen beide auralagen is zeer permeabel. Op die manier lijken emotionele ladingen zich toegang te verschaffen tot de lichaamsbeleving. Mensen die over een betere afgrenzing tussen het lichamelijke en het emotionele domein beschikken, hebben hier minder last van. Maar dit is dus niet het geval voor de meeste HSP-ers.

Spanning in de onderbuik, diarree, maagklachten, pijnlijke schouders of onderrug: het komt en gaat in overeenstemming met de overheersende emoties van de dag.

Een extremer voorbeeld van dit principe vinden we bij hooggevoelige kleine kinderen die hoge koorts ontwikkelen in reactie op overdreven drukte. Hun immuunsysteem komt in actie tegen een vermeende infectie, terwijl er ‘slechts’ sprake is van een psychosomatische reactie: er komen te veel prikkels binnen en hun lichaam reageert hierop alsof er een invasie is van een ziekteverwekker. De koorts verdwijnt in de regel even snel als hij opkomt, namelijk na een goeie nachtrust in een prikkelarme thuisomgeving.

Na een dag vol intense emotionele belevenissen kan het lichaam van hoogsensitieve mensen aanvoelen alsof het is gesloopt. Alles doet pijn, niet vanwege overdreven fysieke inspanningen, maar als gevolg van het incasseren van heftige emoties. Al is fysieke zorg voor het lichaam uiteraard meer dan welkom op dergelijke momenten (een warm bad, een massage, knufels!), tijd en ruimte voor emotionele verwerking is evenzeer aan de orde. De combinatie van de twee werkt het best.

Ook het beleven van positieve emoties heeft een directe impact op het lichamelijk welzijn. Geluk, genot, vreugde, emotionele warmte en veiligheid leiden vrijwel onmiddellijk tot een intense ontspanning van het lichaam. Dit kunnen zeer efficiënte pijnstillers zijn. Het opzoeken van ervaringen en het uitvoeren van bezigheden die tot vreugde leiden, kunnen de levenskwaliteit op zowel emotioneel als lichamelijk vlak enorm verbeteren. Mensen met een intense psychosomatiek die gelukkig zijn, zijn in de regel ook gezond.

Indien er permanente prikkels zijn in je leven die voor even permanente belastende psychosomatische ongemakken zorgen, is het zeer belangrijk om heel goed voor je lichaam zorg te dragen. Psychosomatiek werkt namelijk in twee richtingen. Wat ontspannend en helend werkt voor het lichaam, werkt tevens door in het emotionele domein. Gezond eten, gezonde lichaamsbeweging (het liefst in de open lucht), voldoende lange nachtrust, creatieve bezigheden die met heel het lichaam beleefd worden (bv musiceren, dansen!) dragen bij tot de emotionele verwerking en het tot rust komen van gevoelens en gedachten. Al wat je doet om je lichaam te koesteren, leidt tevens tot het herstellen van een innerlijk evenwicht op emotioneel vlak.

Heel wat mensen die zich fysiek gesloopt voelen als gevolg van mentale en emotionele stress, neigen echter tot het tegenovergestelde: een snelle ongezonde hap, snoepen, tv-kijken om zich te verdoven (in een vruchteloze poging zich te ontspannen), laat opblijven, op de zetel hangen, alcohol consumeren en dergelijke meer. Het gevolg hiervan is het ontstaan van een vicieuze cirkel waarbij lichamelijk ongemak het emotioneel onevenwicht versterkt terwijl de emotionele stress de werking en de beleving van het lichaam verder ontwricht via de psychosomatische wisselwerking tussen lichaam en emoties.

In dergelijke gevallen is er maar één oplossing: gebruik je laatste restje wilskracht om ondanks de vermoeidheid iets helends te doen, zoals een warm bad nemen of een wandeling in de frisse lucht maken, gevolgd door het nuttigen van een gezonde maaltijd. Zoek tevens een klankbord voor je emoties door ofwel de dag door te praten met iemand die jou begrijpt of door je emoties uit te schrijven of er een creatieve uitweg aan te geven. Deze mogelijkheden dien je in de structuur van je leven in te bouwen zodat deze structuur je houvast biedt. Op die manier kan je vermijden om in een negatieve spiraal terecht te komen onder invloed van de beide richtingen van de psychosomatiek.

 ******

Deze tekst vormt een aanvulling bij

Hoogsensitief – Anders Bekeken, tweede verbeterde druk
ISBN 9789077101124