donderdag 25 januari 2024

Onze emotionele erfenis van Moeder Aarde

 

Karmische Psychologie


Deel 4 ~ Aarde & Schaduw


Boek I: Onze Erfenis van Moeder Aarde


Inleiding

De planeet Aarde vormt slechts een minuscuul stipje in het gigantische heelal en de dominante diersoort op aarde die zichzelf ‘mens’ noemt, waart hier nog maar net rond in verhouding tot de gigantische hoeveelheid tijd die reeds verstreken is sinds het ontstaan van het heelal. Desondanks beleeft elk individueel mens zichzelf als het middelpunt van het universum en het brandpunt van het bestaan, ondanks de beperkte duur van een mensenleven en het beperkte bereik van het menselijk bewustzijn. Voor deze serieuze discrepantie tussen de realiteit en de beleving ervan bestaat maar één verklaring: we zijn nu eenmaal menselijke Wezens, geïncarneerd op aarde, met een bewustzijn dat op die manier functioneert.

De menselijke persoonlijkheid is grofweg opgebouwd uit twee verschillende groepen van kenmerken: deze die louter aan de aarde gekoppeld zijn en deze die dat niet zijn. De niet-aardse componenten noemen we ‘Wezenlijk’. Ze bestaan onafhankelijk van de beleving van het lichaam en van het besef van lineaire tijd. Het gaat onder meer om spiritualiteit, intuïtie, creativiteit, diep verbondenheidsbesef en relativeringsvermogen. Via de werking van de hersenen worden deze kenmerken wel vertaald in typisch menselijk gedrag en afhankelijk van de omstandigheden al even vaak afgeremd, maar eens we sterven en ons lichaam verlaten, blijven ze deel uitmaken van onze Wezenlijke persoonlijkheid.

Dat geldt niet voor de lichaamsgebonden persoonlijkheidsaspecten die we gemeen hebben met de andere levende wezens op aarde: onze instincten en persoonlijke emoties en alle drijfveren die daaruit voortvloeien. Ze stimuleren ons om in leven te blijven, ons voort te planten en ons leven vorm te geven. Maar nadat we gestorven zijn en ons lichaam hebben verlaten, hebben deze kenmerken geen waarde meer, tenzij in het licht van een volgende incarnatie.

Veel van onze concrete verwezenlijkingen staan bijgevolg in functie van het overleven en van de drang om ons voort te planten. Daarnaast zetten we heel wat neer dat ten goede komt aan onze mogelijkheden tot zelfontplooiing..

Over deze aspecten gaat het in ‘De Erfenis van Moeder Aarde’: over hoe onze aardse component inwerkt op onze Wezenlijke helft en vice versa, over de interactie tussen onze aardse instincten, onze lichaamsgebonden emoties en onze cultureel bepaalde drijfveren enerzijds en ons Wezenlijk verbondenheidsbesef en relativeringsvermogen ten opzichte van al het aardse anderzijds. Het gaat ook over hoe zowel de aarde als de mensheid hierdoor evolueren.

Het Wezenlijke is geen uniek menselijk gegeven. Ook andere levensvormen op aarde zijn behept met een Wezenlijke component en ervaren op hun manier diepe verbondenheid en creatieve intelligentie. Andere soorten zijn net als de mens in staat het leven los te laten indien hun tijd hier op aarde over is. Dit duidt op relativeringsvermogen. Bij de mens lijkt de Wezenlijke component echter een hogere vlucht te nemen dan bij andere soorten, voor zover we tenminste in staat zijn dit waar te nemen en te beoordelen. We weten immers niet wat pakweg een vliegenzwam, een regenworm, een paling, een zeekoraal of een lindeboom innerlijk beleven. We kunnen slechts oordelen op basis van wat we andere levensvormen zien doen.

Maar stel je eens voor dat bv de slaplanten, sparren, kippen en koeien om ons heen ons beoordelen, enkel en alleen op ons gedrag, zouden ze dan het Wezenlijke in de mens herkennen of zouden ze vooral getroffen worden door ons instinctief gedrag waarin ze niet bijster veel empathie van ons ten opzichte van henzelf en andere levende wezens zouden herkennen? We behandelen veel levensvormen immers alsof ze niet eens leven, laat staan alsof ze een bewustzijn, emoties en gevoelens zouden hebben.

Of we dat nu leuk vinden of niet, zo zijn we nu eenmaal. Mensen gedragen zich zoals hun menselijke natuur hen ingeeft, net zoals krokodillen of bladluizen ook maar de impulsen volgen die hun door hun aardse lichaam zijn ingegeven. Dus zagen we bomen om, kweken we massaal kippen en varkens om ze koudweg te slachten en tot voedsel te verwerken (waarin we het leven amper nog kunnen herkennen), rijten we de bodem uiteen om er gewassen in te zaaien die we voor onszelf gebruiken, terwijl we andere soorten gedachteloos vernielen. We vechten, zijn jaloers, planten ons voort, leven op de impulsen van primitieve emoties, lijden en veroorzaken lijden. Daarin zijn we niet beter of slechter dan andere aardse levensvormen. Snelgroeiende bomen verstikken immers ook de trage groeiers, mieren houden bladluizen in slavernij en melken hen, katten eten muizen, beren eten vissen, vissen eten andere vissen, virussen en bacteriën eten alles en iedereen. Ze veroorzaken ziekte, pijn en emotionele ellende en zijn daarin niet slechter dan mensen. Ze leven zoals ze geschapen zijn. Wij leven zoals we geschapen zijn.

En wie zijn wij om onszelf of andere levensvormen hiervoor te veroordelen? We zijn immers slechts zeer kleine stipjes ten opzichte van de oneindige grootheid van het heelaal en de uitgestrektheid van de tijd. We zijn maar een klein onderdeeltje van het Grote Geheel dat alles omvat Ons bewustzijn is een fragment van het Eenheidsbewustzijn, het overkoepelende bewustzijn dat uit de interactie bestaat tussen alle bewustzijnsvormen, zowel deze van de aarde als deze van elders. En dat ‘elders’ is gigantisch in verhouding tot de aarde en al zeker ten opzichte van de mensheid.

Anderzijds behoort het even goed tot onze natuur om als sociale wezens zorgzaam te zijn voor elkaar, empathisch om te gaan met elkaar en onze directe omgeving, om morele waarden en rechtvaardigheidsbesef te ontwikkelen. Ook daarin zijn we niet alleen: het zijn eigenschappen die we delen met andere sociale levensvormen. Zowel sociale zoogdieren, sociale insecten als myceliumnetwerken (zwammen), bomen, struiken en kleinere plantensoorten helpen elkaar om te overleven. Meer nog: in evenwichtige ecosystemen helpen alle samenstellende soorten elkaar om beter te gedijen.


Onze biologische evolutie als mens, als deel van de ecologische kringloop van de aarde, heeft ons met heel wat reflexen opgezadeld die weliswaar zinnige bijdragen leveren tot onze kans om als soort te overleven, maar die niet altijd leiden tot een even Wezenlijke omgang met elkaar. We moeten dankbaar zijn voor deze reactiepatronen, maar er tegelijkertijd omzichtig mee omgaan. Maar we moeten er vooral op een andere manier mee leren omgaan dan hoe de grote religies het van ons verlangen. We kunnen onze aardse kant niet volledig wegduwen, negeren, amputeren of vernietigen. Het leveren van dat soort zinloze gevechten kost ons onnodig veel energie, energie die we nodig hebben om opbouwend werk te verrichten. Het is met onze innerlijke natuur zoals met de natuur om ons heen: we moeten ermee leren samenleven en samenwerken. Het Wezenlijke en het aardse in ons moeten elkaar telkens opnieuw ontdekken en zich steeds beter aan elkaar aanpassen.

************************************************************************************
Deze tekst is een deel van de inleiding van mijn volgende boek: Karmische Psychologie Deel 4: Aarde en Schaduw, Boek 1: Onze erfenis van Moeder Aarde (verschijnt in 2024)