maandag 27 januari 2020

Het verhaal van Marc Decibel (met een knipoog naar de meester)

Marc Decibel

Toen hij pas was geboren, huilde baby Marc zodanig luid dat de volledige kraamkliniek ervan schrok. Drie dagen nadat hij met zijn mama naar huis was teruggekeerd, hadden de vroedvrouwen, verpleegsters en dokters nog oorpijn. Maar zijn mama zei alleen maar:
‘Ach, mijn lieve baby, je hoeft maar te roepen en ik ben er voor je. En hoe luider je roept, hoe sneller ik er ben.’ Dan nam ze hem in haar armen, legde hem aan de borst en knuffelde hem totdat hij weer in slaap viel.
Het is niet zo dat baby Marc zo vaak huilde. Nee, in tegendeel. Hij groeide op tot een vrolijke peuter die het grootste deel van de tijd lachte. Maar als hij eens huilde, kon de hele straat het horen. Hij had nu eenmaal vreselijk sterke stembanden. En wanneer gebruik je je stem het hardst? Juist, als je huilt.
Als kleuter had kleine Marc een lievelingsspelletje: dieren imiteren. Als hij kraaide als een haan, dan kraaiden alle hanen in de buurt terug, want ze hoorden hem zelfs drie kilometer verderop. Maar de haan van de buren schrok elke keer weer zodanig hard van het reuzenhanengeluid dat hij na een week al zijn pluimen kwijt was.
Arme haan. Kleine Marc kreeg medelijden met hem en ging toen maar honden nadoen. In het begin blafte hij nog stilletjes. Zolang hij aan het oefenen was, wilde hij niet dat iemand hem zou horen, geen mens en zeker geen hond. Gaandeweg leerde hij keffen als een poedel, blaffen als een reusachtige Berner-Senner en grommen als een Rottweiler. Met zijn stem speelde hij voor waakhond en imiteerde hij het vriendelijke, speelse geblaf van een Golden Retriever.
Pas toen hij alle soorten honden uit de buurt feilloos kon nabootsen, hield hij zijn eerste grote blafconcert. ’s Ochtends vroeg glipte hij naar de binnentuin. Papa zat haastig zijn ontbijt naar binnen te werken en mama was nog maar half wakker. Ze letten niet goed op hem en hij was al buiten voor ze het wisten. Hij begon met de poedel van de overburen. ‘Kef kef kef!’ Eerst stilletjes en dan luider. En daarna: ‘Wraf! Wraf!Grrrrwoef! Warf! Woefwoef!’ Hij was nog geen minuut bezig en hij was nog niet eens op zijn luidst aan het blaffen toen overal in de wijde omtrek de honden antwoordden. Van alle kanten klonk gehuil, gekef, gegrom en geblaf.
Mama kwam naar buiten rennen. Ze keek verbaasd het tuintje rond. Ze zag geen grote hond, alleen haar kleine Marc. ‘Woef! Woefwoehoewoewoeiiii!’ deed hij.
Mama kreeg de slappe lach.
‘Roep je de hondjes?’ vroeg ze.
Marc bloosde. Maar nu hij zelf gestopt was met blaffen, hoorde hij pas hoe luid alle honden in de hele stad te keer gingen. Het duurde zeker nog een half uur eer het weer stil was.
’s Avonds hoorde papa van de buren allerlei verhalen. Een man was van zijn fiets gevallen toen hij langs hun huis fietste doordat hij was geschrokken van het gegrom van een reusachtige hond. Van schrik had hij naast zijn pedalen getrapt.  In het dierenasiel leken alle honden wel dol te zijn geworden. Twee uur later had de dierenarts alle honden een spuitje met een slaapmiddel moeten geven, want door hun geblaf werden alle katten van het asiel stapelgek. Kortom, zonder de veearts en zijn slaapmiddel zou het asiel in een gekkenhuis voor dieren zijn veranderd. Een straat verder waren er twee inbrekers hals over kop uit een raam getuimeld. Ook zij waren geschrokken van de blaffende honden.
Toen mama al die verhalen hoorde, keek ze trots naar haar kleuter. Hij had tenslotte een inbraak verijdeld. Papa keek minder trots. Marc had immers een van de buren doen vallen en die had er een flinke bloedneus en een gekneusde duim aan overgehouden.  Marc paste vanaf dan wel op met zijn spelletje. Hij leerde fluiten en imiteerde alleen nog vogels.

Toen Marc in de lagere school zat, begon zijn mama af en toe wel bezorgd te worden. Kleine Marc had na enkele weken een schreeuwverbod gekregen op de speelplaats. Alle kinderen roepen en tieren door elkaar als ze de speelplaats oprennen. Zolang er scholen bestaan is dat altijd al zo geweest en dat zal altijd wel zo blijven. Het is dan ook heel normaal dat Marc meedeed. Maar nadat drie van zijn klasgenootjes met oorsuizingen en schele hoofdpijn naar de dokter waren gemoeten, nadat alle kleuterjuffen migraine begonnen te krijgen en vooral nadat de dichtste buren van de school, die nochtans honderd meter verder woonden, klacht hadden neergelegd bij de politie wegens geluidsoverlast, had de directeur aan Marc verboden om nog te roepen op de speelplaats.
Er waren politieagenten naar het huis van de buren gegaan met speciale toestellen om het schoollawaai te kunnen meten. Ze hadden alleen de stem van Marc opgevangen, maar die deed de meetnaald helemaal in het rood uitslaan.
‘Tja meneer’, had één van hen tegen de buurman gezegd, ‘de wettelijke geluidsnorm voor burengerucht wordt met een factor drie overschreden. Misschien moet die school maar naar het industrieterrein verhuizen, daar tussen de fabrieken zou het nog net kunnen.’
De schooldirecteur, die bij de burgemeester werd geroepen, wist natuurlijk onmiddellijk wie de schuldige was. Vanaf dan mocht Marc alleen nog zachtjes praten op de speelplaats, maar wat voor hem zachtjes was, was eigenlijk best nog wel luid genoeg. Zelfs als hij fluisterde terwijl honderd andere kinderen om hem heen lawaai maakten, kon je hem nog horen.
Toen Marc naar het zesde leerjaar mocht, was er net een nieuwe onderwijzer op school. De half dove oude meester, die de Snuifdoos werd genoemd, was met pensioen gegaan. Er waren echter heel weinig onderwijzers die werk zochten en zo gebeurde het dat er pas op de laatste dag van de grote vakantie een vervanger werd gevonden voor de Snuifdoos.
Op 1 september stond de nieuwe onderwijzer zenuwachtig zijn klas op te wachten op de speelplaats. Hij was pas afgestudeerd en moest nu al direct in de zesde klas aan de slag. Niemand was op het idee gekomen om hem te waarschuwen voor de fenomenale stembanden van de nu bijna twaalf jaar oude Marc. De zesdejaars waren rumoerig. Zij waren nu opeens de oudsten en de grootsten van gans de school en dat lieten ze merken. De nieuwe meester was nogal klein van gestalte. Hij was nauwelijks groter dan sommige van zijn leerlingen. ‘Ukkepuk’ noemden ze hem al gauw achter zijn rug.
Vooral de jongens bleven maar praten. Ook toen ze al door de gang liepen en de klas binnen stommelden, zwegen ze niet. Meester Ukkepuk had wel al enkele keren ‘stilte!’ geroepen, maar ze negeerden hem gewoon. Alleen Marc deed niet mee. En de meisjes natuurlijk. Die deden nooit mee.
‘STILTE!’ riep de kleine nieuwe onderwijzer plots zo luid als hij kon. De jongens schrokken.
‘ALS JULLIE DENKEN DAT JULLIE LAWAAI MOGEN MAKEN OMDAT JULLIE NU IN DE ZESDE KLAS ZITTEN? DAN HEBBEN JULLIE HET MIS!’ riep hij er achteraan. Het was nu muisstil. ‘En trouwens’, voegde hij er op bijna normale spreektoon aan toe, ‘ als het moet kan ik veel luider roepen dan jullie allemaal samen, zoals je al gemerkt zult hebben.’
Alle jongens en meisjes begonnen op slag door elkaar te fluisteren. De meester werd nu pas echt boos.  ‘DENKEN JULLIE ECHT DAT ER IEMAND VAN JULLIE LUIDER KAN ROEPEN DAN IK?’
‘Euh, ja’, giechelde er een meisje en ze keek snel even naar Marc. De meester kreeg een rood hoofd. Zoveel brutaliteit had hij niet verwacht.
‘Oh ja’, siste hij uitdagend, ‘ laat dan maar eens horen!’
‘Mag het echt?’ schrok Marc.
‘Neen, het moet!’ beet de meester hem toe.
Enigszins onzeker stond Marc op van zijn stoel. Hij haalde diep adem. Hij mocht… nee, hij moest luider roepen dan de meester. Zoiets was nog nooit gebeurd. En toen slaakte hij de luidste, de meest bloedstollende kreet die ooit werd geslaakt. Hoe het klonk, is onmogelijk te beschrijven, maar het effect was dramatisch. Het was immers niet alleen de luidste schreeuw die Marc ooit op de wereld had losgelaten, maar ook de langste. Er leek maar geen einde aan te komen, zo diep had hij ingeademd. Het schoolgebouw begon op zijn grondvesten te trillen.
Het meisje dat naast hem zat, kwam gelukkig op het idee om met haar mond tegen zijn oor te gaan staan en zo hard ze kon te gillen: ‘Hou! Op!’
Marc zweeg abrupt.  Ruiten rinkelden, stof viel uit het plafond en uit alle klassen klonken geschrokken kreten en gilletjes. Met een klein plofje viel er een dode muis van de kast die achteraan in de klas stond, zo maar op de grond.
Omdat ze op voorhand wisten wat er komen zou, hadden zijn klasgenoten hun vingers in hun oren gestopt. Maar de nieuwe meester niet. Er knalde een schokgolf als van een kleine aardbeving door zijn hersenpan. Hij zakte door zijn benen en viel op zijn achterste. Zijn neusvleugels trilden onbedaarlijk en hij zag een beetje groen. Nog wekenlang zou hij een schelle fluittoon in zijn hoofd blijven horen.
‘O, sorry’, fluisterde Marc. ‘Ik was vergeten hoe luid ik wel kon. Het is ook al zo lang gelden dat ik nog eens mijn gang mocht gaan. En u had gezegd dat ik moest…’ Hij keek een beetje schuldig naar de meester.
Gelukkig lag de school een eindje buiten het dorp, gelukkig kenden de buren Marc en was iedereen op school op de hoogte van zijn verschrikkelijke stembanden, want anders had er zeker iemand de politie gebeld.
De andere onderwijzers en de directeur kwamen voorzichtig de klas binnen en vroegen bezorgd: ‘Is alles O.K.?’
‘Mja, ja… ja hoor…niet helemaal, maar het gaat al weer’, stotterde hun nieuwe collega. ‘Ze… ze zijn nu ten minste weer stil.’
Toen lieten ze hem maar weer alleen met zijn zesde klas.
‘Hmm… nu wil ik… euh… dat jullie één voor één jullie namen zeggen. Maar niet te luid. ‘ De meester duwde op zijn oren, stak er zijn pink in, daarna zijn duim en dan weer zijn wijsvinger.
‘Mieke Cardon’, zei het meisje naast Marc.
‘Juist. Ja. Mie Katoen,’ mompelde de meester terwijl hij naar zijn namenlijst staarde.
‘Marc De Bel’, zei Marc zo zacht als hij kon.
‘Een beetje luider, a.u.b., ik versta u niet’, zei de meester, maar toen besefte hij tegen wie hij dit had gezegd. Hij zag dat Marc inademde en zijn lippen bewoog. De meester sperde zijn ogen open, zo groot als schoteltjes werden ze.
‘Nee, nee, ik heb je wel verstaan’, riep hij. ‘Marc. Dat was het toch hé? Jaja, Marc… Decibel!’

De nieuwe meester viel uiteindelijk wel mee. Hij was aardiger dan de oude Snuifdoos. Marc voelde zich zodanig schuldig dat hij zijn klasgenoten dreigde om hun trommelvliezen kapot te gillen als ze de nieuwe nog meer pestten en dus werd het een rustig schooljaar.
Enkele maanden later, toen de meester niet langer in zijn oren pulkte, durfde Marc te vragen: ‘Meneer, wat betekent ‘decibel’? Hij kreeg een rood hoofd, want hij dacht eigenlijk dat het een scheldwoord was zoals debiel of imbeciel. Hij was dan ook bang om zo meteen door gans de klas uitgelachen te worden.
‘Waarom vraag je dat?’ vroeg de meester verbaasd.
‘U…U noemde me zo. Op de eerste schooldag.’
‘Ach ja? Deed ik dat?’ Hij herinnerde zich niets meer van die eerste schooldag, behalve dat er een orkaan van geluid door zijn hoofd was geraasd en dat die orkaan uit de mond van Marc was gekomen.
‘Hoe is jouw naam ook al weer?’
Euh… Marc. Marc de Bel.’
‘ De Bel. Decibel. Haha. Dat zal dan een kleine verspreking geweest zijn. Dat kan zo gebeuren hé.’
Hij leek even na te denken.
‘Kijk’, zei hij toen. ‘Voor alles hebben we maten: voor een afstand hebben we meters, kilometers als we met grote afstanden te maken hebben en millimeters als het om heel kleine stukjes gaat. Als we de sterkte van het geluid willen meten, dan doen we dat in 'decibels'. Zoals ik nu praat, produceer ik maar enkele decibels. Als Marc roept, dan zijn dat er wel honderden.’ Hij keek de klas rond om te zien of ze het begrepen.
‘En jij, jongeman’, voegde hij eraan toe terwijl hij Marc aankeek, ‘jij moet ergens een heel beroemde en geleerde voorvader hebben, want de meeteenheid voor geluid is naar een zekere meneer Bel genoemd.
Oef, decibel is dus geen belediging’, dacht Marc. Vanaf nu was hij trots op zijn bijnaam.

Toen ze in dat zelfde schooljaar op een mooie lentedag met de ganse klas een uitstap naar de zee maakten, leek er de hele dag niets bijzonders te gebeuren. Ze bezochten een opvangcentrum voor met olie besmeurde zeevogels en ze bekeken plantjes in de duinen en schelpen op het strand. Na de middag maakten ze een lange strandwandeling.
Toen ze eindelijk bij de bus kwamen, bleek Mie te ontbreken. Niemand wist waar ze was.
‘Oké, iedereen rustig blijven’, sprak de meester terwijl hij zenuwachtig aan zijn snor begon te pulken. Zijn stem klonk onnatuurlijk luid en aan zijn ogen kon je zien dat hij inwendig panikeerde.
‘Oké’, zei hij weer, maar het was helemaal niet oké. Hij liep een rondje rond bus, liep naar een toiletgebouwtje dat vijftig meter verder stond, keerde terug en vroeg toen maar: ‘Wie heeft Mie het laatst gezien?’
‘ Euh, ik’, zei een meisje dat Kelly heette. ‘Maar dat was helemaal aan het begin van de wandeling. Ze wilde pootje baden en ze is toen op haar eentje in de golven gaan lopen.’
De meester werd bleek. Dat was vijf kilometer geleden.
‘Je hebt toch je verrekijker?’ zei een van de jongens.
‘Ja. Goed idee’, stamelde de meester. ‘Ik…ik neem mijn verrekijker’. Hij zette de kijker aan zijn ogen en begon de zeelijn af te speuren.
‘Je houdt hem achterstevoren’, zei diezelfde jongen weer.
‘Eh. Ja. Inderdaad. Misschien kun jij maar beter kijken, Bjorn.’
‘Ik zie daar in de verte een stipje’, zei Bjorn na een poosje. ‘Het ziet eruit als een mens, maar ik kan niet zien of het Mie is.’
'Maar als ik haar naam roep, dan weten we wel of zei het is', dacht Marc.
‘Meester, mag ik eens proberen?’ vroeg Marc.
De meester knikte. Hij dacht dat Marc door de verrekijker wou turen.
‘Oké jongens, oren dicht!’ riep Marc.
Op slag werd de meester nog bleker. Hij kreeg ongeveer de kleur van het zeezand.
‘Dekking zoeken!’ riep hij vertwijfeld en hij liet zich achter een struik vallen met zijn handen op zijn oren gedrukt, alsof elk ogenblik een granaat kon ontploffen.
De kinderen stopten gewoon hun oren dicht.
‘MIEIEIE!’ riep Marc, maar het huilen van de zeewind deed zijn stem vervagen. ‘MIEIEIEIE’ riep hij opnieuw en deze keer overstemde hij de wind. ‘ALS JE ME KUNT HOREN, ZWAAI DAN MET JE ARMEN BOVEN JE HOOFD!’
Hij herhaalde zijn boodschap drie keer en nam toen de verrekijker uit Bjorn zijn handen.
‘Ik zie haar zwaaien’, juichte Marc, maar de meester reageerde niet. Hij lag te sidderen achter een lage doornstruik, plat op zijn buik en met zijn handen over zijn hoofd.’ Er lag een oude hondendrol naast zijn neus, maar dat merkte hij niet.
Enkele kinderen renden op hem af. Met zijn tweeën trokken ze zijn handen van zijn hoofd.
‘Het is voorbij, meester’, zei een van hen, ‘alles is weer veilig.’
De meester krabbelde recht.  Hij zei 'Wugh!' toen hij zag dat hij zijn hand bijna op de hondendrol zette, klopte het zand van zijn kleren en zei nogal stug: ‘Geef mij die kijker nu maar.’
‘Mmm, ja! Ik zie inderdaad iemand zwaaien’, bevestigde hij. ‘Goed gedaan, zei hij met enige tegenzin tegen Marc.
‘Kijk eens meester’, riep Bjorn en hij wees naar de zee. Ze konden nu allemaal met het blote oog het stipje zien dat Mie was. Ze rende naar hen toe, nog steeds langs het water.
‘Kijk meester, de zee!’ zei Bjorn nog eens.
Nu zagen ze het allemaal: Mie werd ingesloten door het water. Ze liep op een zandbank die nog net boven het water uitkwam, maar ongeveer halfweg tussen haar en de groep was de zee haar met een grote boog voorbij gestroomd. Ongeveer tweehonderd meter achter haar was er nog net een verbinding met de rest van het strand, maar de vloed kwam nu razendsnel op. Nog even en ze zou volledig door het water ingesloten worden.
MIE, TERUGKEREN! JE KUNT NIET MEER DOOR!’, brulde Marc plots.
‘Aarghghll…’ kreunde de meester en hij greep naar zijn hoofd.
TERUUUUGKEEEEREEEH!’ brulde Marc.
De meester zonk op zijn knieën. Zijn hoofd suisde als woei er een zuidwesterstorm doorheen. Voor de tweede keer dit jaar voelde hij zijn hersenen verschrikt tegen de binnenkant van zijn schedel knallen alsof er een koe tegen een muur liep.
Maar Mie had het begrepen. Ze zag de watermassa voor zich. Ze keek achterom en begon te rennen, zo hard ze kon. En net voor de zee zich sloot rond haar schiereiland van zand, glipte ze door de laatste opening naar het strand. Even bleef ze staan kijken. Dan stapte ze resoluut naar de dijk. Ze had genoeg van het water en de golven. Een half uur later kwam ze bij de groep aan.
De meester zag groen. Er waren enkele kinderen met gesprongen trommelvliezen en de meesten hoorden tuut- en piepgeluiden die enkel in hun hoofd bestonden. Maar Mie omhelsde Marc. Hij had misschien wel haar leven gered, of haar toch minstens behoed voor een nat pak, een koude zwempartij met kleren aan en een longontsteking.

Tijdens de voorbije jaren had Marc zijn stem vrij goed leren beheersen. Hij zat nu in de eerste graad van de middelbare school. Het was zangles en de zangleerkracht had nog geen weet van Marcs dodelijke stembanden. Deze zangleraar was tevens dirigent van het schoolkoor en dat koor was tot in het buitenland beroemd. Elk jaar opnieuw zocht hij onder de eerstejaars naar nieuw zangtalent. Elk jaar vielen er immers ook weer goeie zangers uit het koor weg omdat ze de baard in de keel kregen.
‘En nu wil ik wat meer volume horen!’ beval hij. ‘Jullie mompelen te veel. Ik wil jullie horen zingen, geen hommels horen neuzelen.’
Marc wist niet dat hommels konden neuzelen. Hij wist wel dat het een oer-oersaai liedje was dat ze nu al voor de dertiende keer herhaalden in allerlei toonaarden.
‘Dieper ademen, jongens! Beter articuleren! Zing met jullie mond open! Maak optimaal gebruik van de klankkast van je longen!’ Zo ging hij maar door.
‘Altijd is Kortjakje ziek…’ kweelden de jongens. De meisjes mochten al een kwartier lang zwijgen en luisteren. De leraar was niet zo in hen geïnteresseerd. Er was sinds enkele jaren een kleine meisjesafdeling aan het knapenkoor toegevoegd, maar meisjesstemmen gingen langer mee. Ze kregen nooit de baard in de keel.
‘Meer volume, jongens, meer volume wil ik horen! Maar blijf bij de toon!’
Marc onderdrukte en geeuw. Dat viel op, want hierdoor zong hij behoorlijk vals. De leraar zag het.
‘Jij daar!’ wees hij naar Marc. ‘ Ik wil je horen!’
Okee, je vraagt erom, kale muziekknikker’, dacht Marc nijdig en hij zette zijn keelgat wijd open. De ramen begonnen te rinkelen. Alle andere leerlingen zwegen op slag en alleen Marcs stem galmde nog door het klaslokaal.  Toen hij eindigde met '…EN DE ZONDAG NIET!’ grepen zijn medeleerlingen naar hun oren, maar de muziekknikker staarde hem met stralende ogen aan, alsof hij net een engel uit de hemel had zien neerdalen, alsof Marcs gebrul van daarnet niets anders was dan hemels bazuingeschal.
‘Ongelooflijk’, mompelde hij. ‘Verbazingwekkend. Er moet nog veel aan bijgeschaafd worden, maar hij is Pavarotti waardig. Dit is mijn nieuwe solist. Met hem zal ik prijzen winnen.’
Statig liep hij op Marc toe, trok hem met twee handen recht uit zijn stoel en omhelsde hem. Marc klemde zijn armen stijf tegen zijn lichaam en wendde zijn hoofd in afschuw af.
Als hij me ook nog gaat kussen, ga ik gillen’, flitste het door zijn hoofd. Maar die publieke vernedering bleef hem gelukkig bespaard.

‘Ga je echt in dat vreselijke koor zingen?’ vroeg Mie. Samen waren ze van het zesde leerjaar in de dorpsschool overgestapt naar de middelbare school. Nu liepen ze samen naar huis.
‘Heb ik een andere keuze dan?’ vroeg Marc wanhopig. ‘ Die kale muziekknikker heeft al naar mijn ouders gebeld. Hij wil me een opera-opleiding geven.’
‘Bwèèkes.’
‘Pff… ’t zal allemaal niet lang duren. Over een tijdje krijg ik de baard in de keel en gooit hij me er toch uit. Zo schijnt het altijd te gaan.’
Maar daar zou Marc nog een tijdje op moeten wachten. Bij hem kwam die verandering pas toen hij al veertien was en hij in zijn derde jaar zat.

Luid roepen deed Marc al lang niet meer, alleen in gevallen van nood. Maar noodgevallen zoals met Mie aan het strand, deden zich niet meer voor. Zelfs tijdens de repetities van het schoolkoor mocht hij nooit voluit gaan en moest hij zijn stemvolume dempen. Het koor heette ‘El Dorado’ en het repertoire bestond onder meer uit kerkliederen, Beatles-songs die meerstemmig waren bewerkt en stukjes uit bekende opera’s. Marc haatte het koor. Hij was een van de enigen die Italiaanse aria’s moest inoefenen. Het zingen zelf viel eigenlijk nog mee, maar de bezitterige aandacht van de zangleraar-dirigent bezorgde hem haatkriebels.
Zijn echte naam was Enrique Del Sol. Hij was de zoon van Italiaanse gastarbeiders die decennia geleden in de Kempense steenkoolmijnen waren komen werken. Na het sluiten van de mijnen hadden ze een van de eerste Italiaanse pizzeria’s geopend. Enrique had er gewerkt als kok, maar eigenlijk had hij operazanger willen worden. Door zijn arme afkomst echter was hij niet verder geraakt dan muziekleraar. Nu projecteerde hij zijn verloren jeugddroom op Marc.
‘Ik maak van jou een beroemdheid’, zei hij bij elke mogelijke gelegenheid.
Marc kreeg dan ook elke dag een extra uur zangles en in het koor moest hij alle solo-partijen zingen. En het moet gezegd worden, ondanks zichzelf deed hij het voortreffelijk. Hij haatte het en tegelijkertijd kon hij het niet over zijn hart krijgen om slecht te zingen, want hij hield ervan om zijn stem te gebruiken.
De muziekknikker kwam steeds vaker bij zijn ouders op bezoek, meestal ’s avonds, maar soms ook op zaterdag of op zondagvoormiddag. Met zijn eindeloze gladde praatjes over Marc’s droomcarrière bracht hij zijn moeder's hoofd op hol. Hij overtuigde haar dat Marc in de toekomst zou zingen in Venetië, Wenen en Rome. Als hij dan eindelijk naar huis ging, pinkte moeder steevast een traan weg van ontroering en keek ze haar zoon met grote ogen vol liefdevolle verwachting aan. Maar naar zijn mening werd niet gevraagd.

‘Marc, Marc, wat heb jij toch geluk met zo’n fantastische leraar’, zei ze op een keer. De solsleutel was nog maar net de deur uit en er blonk nog een restje van een traan in haar linkerooghoek. Een uur lang had hij doorgeleuterd over het aanstaande optreden in het koninklijk paleis te Laken dat door de voltallige koninklijke familie bijgewoond zou worden.
‘Ma, ik heb de pest aan die vent’, zei Marc stilletjes. Maar zijn moeder hoorde hem niet.
‘Hij noemt jou de nieuwe Farinelli. Hij vergelijkt jou met wereldberoemde sterren en…’
‘MA HOU OP! IK HEB DE PEST AAN DIE VENT’
De luster daverde, in de vitrinekast rammelden er enkele glazen en zijn moeder hield op slag haar mond dicht. Alsook haar oren, want die tuutten vreselijk.
‘Zi…zing je dan niet graag?’
Ze vroeg het zo onthutst en met zo’n geschokte uitdrukking in haar ogen dat Marc op slag spijt had van zijn uitbarsting.
‘Ik zou misschien wel graag zingen als het niet in dat zanikkoor was en als hij niet steeds aan mijn kop zou zeuren en als hij me voor de rest met rust zou laten en als hij hier nooit meer op bezoek zou komen’, ratelde Marc.
‘O’, zei zijn moeder alleen maar. Ze keek vreselijk teleurgesteld. Na een lange, pijnlijke stilte vroeg ze met een klein stemmetje: ‘Ga je dan niet in het koninklijk paleis optreden?’
Toen hij haar zo zag, wilde Marc het alleen nog maar weer goed maken
‘Maak je maar geen zorgen ma, ik ga echt wel zingen in Laken’, zei hij zacht terwijl hij naar zijn tenen keek. ‘Maar ik doe het voor jou, niet voor hem.’
Ontroerd snotterde zijn moeder haar zakdoek vol.

‘Hoe gaat het met je zanglessen?’ vroeg Mie hem plagend. Het was maandagavond en ze liepen samen langs de straat.
‘Vreselijk!’ zuchtte de gedoodverfde opvolger van Pavarotti. Hij keek mismoedig naar de punten van zijn schoenen die op en neer gingen tijdens het lopen.
‘Stop er dan toch mee’, zei Mie nuchter.
‘Kan niet’, mompelde hij. ‘Moeder zou er depressief van worden. Heb haar beloofd dat ze mee mag volgende maand. Optreden voor de koninklijke familie in Laken.’
‘Dan stop je toch na dat optreden.’
Marc haalde zijn schouders op. Hij wist dat Mie gelijk had, ze had al weken gelijk, maar hij kon niet op tegen de smekende blik van zijn moeder en hij durfde geen nee te zeggen tegen een leraar.

Het optreden werd een ramp. ’t Is te zeggen, het werd een succes, maar dat maakte het voor Marc alleen maar moeilijker.
In de barokke operazaal van het koninklijk paleis zat een stijfdeftig publiek. Op de eerste rij zaten enkele bejaarde dames met hoge hoeden met pluimen erop. Een van hen had zelfs een volledige fazant op haar hoed, zo leek het althans.
‘Hooggeëerd publiek’, slijmde Del Sol in de microfoon. ‘Geachte koninklijke familie-’ hij knikte even naar de bepluimde dameshoeden – ‘bij wie we trots te gast zijn…’ - Hij pauzeerde even om te kijken naar de reactie van de oude dametjes – ‘…en uiteraard uwe koninklijke majesteit koningin Fabiola…’ - Weer pauzeerde hij, nu om een buiging te maken voor de fazant – ‘…wij hopen uw gastvrijheid alle eer aan te doen en openen daarom met deze medley van Gregoriaanse liederen uit de zestiende eeuw.’
Er volgde een bescheiden applausje. Het koor zette in. Toen ze uitgezongen waren, klonk er opnieuw een beleefd applausje. Zo ging het maar door, een uur lang: een glad praatje van de dirigent, een nummertje zingen, een applausje, de volgende aankondiging, het volgende nummer, enzovoort.
Helemaal achterin de zaal zat de moeder van Marc zich te vergapen aan dit kleine stukje van het paleis, met zijn middeleeuwse schilderijen in gouden lijsten en zijn plaasteren krullen op het roomwitte plafond.
‘En nu de grande finale!’, zei de muziekknikker met een melodramatische stem nadat het zoveelste beleefde applausje te snel was weggestorven. ‘Dames en heren, majesteit, hooggeëerde koninklijke familie, wij laten het woord aan onze nieuwe solist.’
Dit was het ogenblik waar Marc al de hele avond tegen op zag. Zijn solostuk. Eén of andere Italiaanse aria uit de een of andere opera. Urenlang had hij moeten oefenen op de uitspraak van Italiaanse woorden waar hij geen bal van begreep.
De microfoon werd uitgezet, die had hij immers niet nodig. De oude koningin schikte voor de zoveelste keer haar hoed. De fazant keek hem, met zijn ogen van plastiek kralen, dwaas aan. Achter haar zat een man die heel verveeld keek. De hoed verstoorde zijn uitzicht op het podium. Hij moest schuin over zijn buurman leunen om iets te kunnen zien. Naast de koningin zat een stokoude dame. Haar ogen waren dicht. Ze ademde door een dunnen spleet tussen haar lippen. Ze snurkte nog net niet.
Marc scheurde zijn blik los van dit tafereel en haalde diep adem. Te diep. Dat kwam door de zenuwen. Iedereen keek naar hem en hoe langer hij daar sprakeloos stond, hoe intenser ze hem aankeken. Hij haalde nogmaals adem in een poging zijn zenuwen te bedwingen. Veeeel te diep.
Bij zijn eerste noten begonnen de glas-in-loodramen te rinkelen. Hij probeerde zich nog te beheersen, maar dat lukte niet. De oude adellijke dame schrok wakker. Ze hield haar hand aan haar oor en haar ogen begonnen te blinken. Eindelijk hoorde ze iets. Naarmate het lied vorderde, begon ze zelfs mee te zingen. Ze was de enige. De andere aanwezigen stopten hun vingers in hun oren. De koningin behield als enige haar waardigheid en hield haar handen gevouwen op haar schoot… nadat ze snel de fazant diep over haar oren had getrokken. De man achter haar keek Marc met opengesperde ogen aan. Dat alles zag hij terwijl hij zong. Enkele mensen achterin de zaal, vluchtten stilletjes naar buiten.
De laatste noten van de aria waren heel hoog. Opgelucht dat het bijna voorbij was, perste Marc ze uit zijn stembanden. Hij hield de laatste toon heel lang aan. Die was een heel, heel hoog. Er sprong een lamp en daarna nog een. Enkele mensen gilden. Marc zweeg geschrokken en toen was het muisstil.
Plots ging het oude vrouwtje rechtstaan.
‘Bravissimo!’ gilde ze, bijna even hard als Marc had gezongen. Ze applaudisseerde wild. Naast haar trok de koningin haar hoed recht. Het beest was niet weggevlogen, hij hing er alleen wat slapper bij dan voorheen. Met een zuur glimlachje stond ze ook op van haar stoel. Ze klapte in haar handen. Daarna volgde iedereen haar voorbeeld.
Tot zijn eigen verbazing genoot Marc ervan. Hij maakte een diepe buiging. Het applaus zwol aan. Het dove oude vrouwtje, een nicht van de koningin, begon te gillen. ‘Bis! Bis!!’
De koningin vergat op slag haar waardigheid en snoerde haar buurvrouw de mond met een gehandschoende hand.
Toen gebeurde het ergste wat er gebeuren kon: meneer Del Sol kwam het podium opgerend, omhelsde Marc en gaf hem op beide wangen een kus. ‘De nieuwe Farinelli!’ riep hij door de microfoon terwijl hij zijn pupil tegen zich aan gedrukt hield. Marc snakte naar adem. Hij wendde zijn gezicht zo ver mogelijk af. Maar toen de muziekknikker hem opnieuw probeerde te kussen, slaakte hij een gil, recht in de man zijn oor. Eén enkel ogenblik verslapte die zijn greep. Marc kon zich losrukken. Hij deed twee stappen naar voor, maakte een laatste snelle buiging en vluchtte toen van het podium weg.

De volgende week was er geen muziekles en ook geen koor. Meneer Del Sol had suizende oorpijn vanwege een scheurtje in zijn trommelvlies.
‘Net Goed’, zei Marc toen hij het hoorde. In de plaats van muziekles hadden ze een studie-uur en zoals steeds zat hij naast Mie.
‘Misschien stopt hij nu wel voor goed met dat rotkoor. Of anders brul ik hem bij de volgende gelegenheid doof.’ Hoe strijdvaardig Marc zich nu ook opstelde, Mie wist dat hij toch het lef niet had om er echt mee te stoppen.
Marc probeerde een prop kladpapier in de papiermand te mikken. Die stond naast de deur, drie rijen verderop. Zijn projectiel suisde rakelings langs het oor van de jongen voor hem en in de openstaande boekentas van het meisje dat het dichtst bij de deur zat.
‘Mis’, siste hij.
‘Ga je er nu echt mee stoppen?’ vroeg Mie een beetje spottend.
‘Ik heb enkel nog een reden nodig’, antwoordde hij.
‘Welk soort reden? Zal je vragen om betaald te worden nu je een ster bent? Of je kunt ook je stembanden laten opereren. Dat doen ze soms met honden die te luid blaffen.’
‘Pff!’
Mie’s gedachten dwaalden af naar de muziekcollectie van haar vader.
‘Mijn pa heeft een plaat van een Amerikaanse zangeres die al lang dood is. Janis Zeppelin of zoiets,’ zei ze plots.
‘Een plaat? Een cd zul je bedoelen.’
‘Nee, mijn pa draait nog van die ouderwetse, krakende zwarte schijven op zo’n reusachtige pick-up.’
‘Gaaf.’
‘Nikske gaaf. Je hoort meer gekras dan muziek, maar hij beweert dat het grandioos is.’
‘Wat is er dan met dat Zeppelinmens?’
‘Ze heeft een vreselijk schorre stem. Door te roken en whisky te drinken, zegt mijn pa. Als jouw stem nu ook als schuurpapier zou klinken, dan zou je vast en zeker uit het koor gezet worden.’
‘Sst, we praten straks wel verder’, fluisterde Marc. De lerares die toezicht hield, had hen een boze blik toegeworpen.

Twee dagen later zat Marc ziek thuis na het inhaleren van de rook van een stokoude havana, een sigaar die Mie uit haar vaders bureaula had gepikt. Hij lag er al minstens tien jaar, want haar vader was al heel lang geleden gestopt met roken. Marc had er ook een limonadeglas cognac bij gedronken. Uit de kast van zijn vader gepikt. Vijf tellen later had hij er al spijt van gekregen: hij was kotsmisselijk geworden en had zijn maag leeg gekotst. Nu zat hij thuis met diarree en maagpijn. Moeder dacht dat hij buikgriep had. Maar zijn stembanden deden het ondanks alles nog prima, ook al kwam er de eerste vierentwintig uur alleen maar gekreun over zijn lippen.

‘Heb je nog van die dwaze invallen?’
Marc keek zijn boezemvriendin vol verwijt aan. Twee dagen was hij ziek geweest, door haar schuld.
‘Ja zeg! Heb ik soms gezegd dat je het moest doen?’ beet ze terug.
Ze wandelden zwijgend verder naar school.
‘Oh nee!’ kreunde Marc toen ze aan de schoolpoort kwamen. De muziekknikker kwam er ook net aan. Hij had hen al gezien.
‘Ah daar ben je, mijn Farinelli. Vanavond afspraak na het laatste uur. Je krijgt privéles.’ Del Sol draaide zich om op zijn hakken en verdween in een zijgang, nog voor Marc kon denken aan protesteren.
‘Wie is toch die verrekte Farizeeër waar hij het altijd weer over heeft?’ Hij vroeg het niet echt aan Mie, want eigenlijk wilde hij niet meer met haar praten na hun ruzie van daarnet. Maar ze antwoordde toch.
‘Farinelli? Er bestaat een film over zijn leven’, zei ze. ‘Mijn moeder heeft die op dvd. Er komt een hoop gekweel bij te pas.’
‘Niet op plaat?’ vroeg Marc sarcastisch.
‘Nee, mijn moeder is wel mee met haar tijd. En films stonden vroeger op videobanden, niet op platen.’
‘Weet ik ook wel’, grinnikte Marc en hij kreeg een por in zijn ribben.

De les notenleer was saai, oersaai. Terwijl de muziekknikker eindeloos solsleutels en notenbalken op het bord tekende en ze opvulde met witte en zwarte bolletjes en streepjes, keken de leerlingen uit het raam, draaiden ze met hun duimen en geeuwden ze achter hun hand.
Eindelijk kwam de verlossende bel. Marc onderdrukte zijn geeuw niet langer. Het was vrijdagavond en hij was moe. Hij mikte zijn schrift in zijn schoudertas en maakte aanstalten om op te staan toen Del Sol naast hem kwam staan.
‘Ik zou het ten zeerste appreciëren indien je zo meteen eerst even met me mee zou gaan naar mijn studio. Ik wil je voorstellen aan iemand die wel eens zeer belangrijk zou kunnen worden voor je toekomstige carrière.’
Marc knikte werktuiglijk.

‘Pff, ik ben het spuugzat! Nu moet ik verdorie alweer bij hem langs in zijn muffe miniflat om de een of andere malloot te ontmoeten die belangrijk kan zijn voor mijn zangcarrière’. Dat laatste zei hij met een perfecte imitatie van Del Sols stem en intonatie.
‘Ik loop wel met je mee’, zei Mie. ‘ Ik moet nog naar de bib en dat is dezelfde kant uit.’
‘Ik wil helemaal geen zangcarrière!’ mokte Marc.
‘Ga dan niet.’
‘Maar dat kan ik toch niet zo maar doen? Wanneer laat die vent me eindelijk eens met rust?’
‘Niet zolang je alles doet wat hij je opdraagt’’ antwoordde Mie en toen nam ze afscheid. Ze was het beu om telkens weer dezelfde dingen te herhalen.

Marc belde aan. Nauwelijks had hij de belknop beroerd of de deur ging al open. Del Sol loodste hem mee naar de tafel. Een man met een slappe onderkin en hangwangen stond op van zijn stoel en gaf hem een even slap handje.
‘Mag ik u dokter Beernaert vorstellen?’
Marc knikte verbaasd.
‘Dokter Beernaert is een oude vriend van me. Hij zal je zelf de reden van zijn aanwezigheid toelichten.’ Hij schoof Marc een krukje toe.
‘Wel euh, neem plaats jongen’, begon de dokter en hij wees naar het krukje. Marc stond nog steeds recht. Hij voelde zich allesbehalve op zijn gemak.
‘Wel euh… volgens mijn goeie vriend Herman euh…’ - hij knikte naar Del Sol terwijl hij naar woorden zocht - ‘…zijn er in de nabije toekomst euh… je weet wel…euh…problemen te verwachten met je stem. En die zouden je zangcarrière vroegtijdig kunnen beëindigen.’
Hij knikte heel overdreven naar Marc, als wou hij zeggen: ‘Je begrijpt me wel hé’
Marc trok niet bepaald een gezicht alsof hij het wilde begrijpen. Hij staarde strak voor zich uit en zocht in zijn geest naar een manier om uit deze situatie te ontsnappen.
‘Wel, euh…’
Wat klonk die dokter onzeker, alsof hij een slecht geweten had.
‘Het gaat om die hormonale kwestie, de baard in de keer, hè’. Weer ging zijn hoofd overdreven op en neer terwijl hij Marc aankeek met zijn waterige ogen. De kwabben van zijn onderkin en zijn wangen deinden mee met het ritme van zijn geknik.
Marc reageerde nog steeds niet.
‘Wel euh… we kunnen dat probleem voor onbepaalde tijd uitstellen!’
Weer volgde er een overdreven knikpartij, alsof hij verwachtte dat Marc plots zou stralen van blijdschap.
‘Er is slechts een kleine heelkundige ingreep voor nodig, een ingreep waar ik ervaring mee heb.’ Nu grijnsde hij schaapachtig. ‘Als die eenmaal is uitgevoerd, kun je je leven lang even helder en hoog blijven zingen als nu.’
Bij deze woorden knikte Del Sol al even overdreven als zijn kompaan. Marc stond nog steeds recht naast de tafel en hij had de hele tijd zenuwachtig staan wiebelen.
‘Ik moet eventjes naar het toilet’, mompelde hij. ‘Te veel cola’.
‘De eerste deur links’, lichtte de muziekknikker automatisch toe.’
Marc begreep nog steeds niet goed wat die idiote dokter nu precies wilde, maar hij wist absoluut zeker dat hij er niets van moest weten. Hij vertrouwde hem niet. En daarbij, het was vrijdagavond, hij had het recht om naar huis te gaan. In plaats van de wc-deur, trok hij de voordeur open. Hij wachtte niet op de lift, maar sprintte de trap af. In één ruk door rende hij naar huis, ook al was dat twee kilometer verderop. Aan de hoek van zijn straat minderde hij vaart. Het laatste stuk wandelde hij. Mie stond hem aan het tuinhek op te wachten. Ze keek een beetje zenuwachtig.
‘Euh, Marc, euh…’ begon ze.
‘Zeg, begin jij ook al te euhen? Je lijkt wel op die vette dokter van bij de muziekknikker.’
‘Een dokter?’ vroeg ze geschrokken. ‘Marc, dan is het toch wat ik vrees!’
Hij begreep er niets meer van. Waarom deed iedereen zo raar vandaag?
‘Farinelli!’, zei Mie, alsof dat alles verklaarde.
‘Huh?’ deed Marc.
‘Farinelli was een kastraat. Ik heb net de film over zijn leven gehuurd bij de bib. Ik heb alleen het laatste stuk bekeken. Zijn broer had het gedaan.’
‘Wat gedaan?’ vroeg Marc boos. Hij was al die raadsels meer dan beu.
‘Ah wat ben jij toch soms een oen!’ zei Mie met een rood hoofd. ‘Zijn broer had hem zijn balletjes afgesneden toen hij nog klein was. Daardoor had Farinelli geen mannelijke hormonen en heeft hij nooit de baard in de keel gekregen. En nu zijn ze dat met jou van plan.’
Marc kreeg een rood hoofd. Plots vielen alle puzzelstukjes op hun plaats.
‘Ik. Ga. Nooit. Meer. Zingen.’ hijgde hij woord voor woord. Hij zag er heel erg geschrokken uit. ‘Ik zeg het nu tegen ma.’

Moeder was in alle staten. Ze huilde, ze dreigde zijn zakgeld af te schaffen en ze riep er zelfs zijn vader bij, wat totaal tegen haar gewoonte was. Meestal hield ze hem overal zo veel mogelijk buiten en al zeker als ze een meningsverschil had met haar zoon. Pa had namelijk de neiging om Marc in alles gelijk te geven. Dat had hij overgehouden aan Marcs babytijd, aan de angst dat zijn zoon zou gaan huilen.
Maar Marc hield voet bij stuk. Hij schaamde zich echter te zeer om iets te zeggen over het complot dat Mie had ontdekt. Maar toen moeder er mee dreigde dat ze nu onmiddellijk Meneer Del Sol ging opbellen zei hij: ‘die muziekknikker is een viezerik en ik wil dat hij van mijn balletjes afblijft.’
Moeder schrok en vader zei: ‘Als het zo zit, dan mag je niet meer naar dat koor.’
Toen moeder nog wou protesteren, keek hij haar boos aan en zei: ‘Hij gaat niet meer naar dat koor en die vent komt hier niet meer binnen. En als hij hier toch nog aan de deur komt, dan zal ik eens tegen hem brullen. Marc heeft zijn stembanden niet voor niets van mij geërfd.’
Dat laatste was helemaal niet waar, maar moeder legde zich neer bij de situatie. Over het koor werd vanaf nu nooit meer gepraat.

Marc liep naast Mie naar huis. Dat deden ze nu al jaren, bijna elke avond na schooltijd. Intussen waren ze allebei vijftien.
‘Ga je morgen mee naar de Blauwkousjes, Mie? We treden op met de Ramband.’
‘Blauwkousjes’ was een festivalletje dat elk jaar in april in een bos in de Vlaamse Ardennen plaats vond. In april bloeien de blauwe boshyacinten massaal. Soms staan ze rond de voet van de bomen, en is het alsof de bomen blauwe sokken aanhebben.
‘De Ramband? Sinds wanneer speel jij muziek?’
‘Euh, ik zing eigenlijk alleen maar.’
‘Had jij niet gezworen dat je van je leven nooit meer zou zingen?’
‘Dit is iets totaal anders’, verdedigde Marc zich. ‘Death Metal’, voegde hij er met een grijns aan toe.
Mie trok haar neus op. Ze had een hekel aan harde, luide muziek. Ze hield meer van folk.
‘Weet je zeker dat jullie muziek daar wel past? Ik bedoel, vorig jaar was ik ook op dat festival en toen werd er alleen jazz gespeeld en klassieke piano. En er komen vooral verhalenvertellers.’
‘We hebben nog maar vijf nummers en we spelen een heel eind buiten het dorp, aan de andere kant van het bos eigenlijk. Ik denk niet dat ze last van ons zullen hebben op het festival zelf’, verdedigde Marc zich.
‘Fijn, dan blijf ik rustig bij de vertellers.’
Marc gaf haar een boze blik, maar drong verder niet aan. ‘Hopelijk regent het niet’, zuchtte hij alleen nog bezorgd. Hij wilde duidelijk niet dat zijn optreden zou mislukken.

De volgende dag werden er verhalen verteld in het Hoppebos en werd er muziek gespeeld in het café aan de bosrand. Er waren wel veel grijze stapelwolken maar de lucht bleef droog.
Mie ging mee met een vertelwandelaar die op zijn tocht door het bos een bizar verhaal vertelde over een trol die plat ‘Antwaarps’ leerde praten en die verliefd was op een boself. Op het eind deed hij alsof hij een mens was en kleedde hij zich als boswachter.
Net toen er een dame, verkleed als elf uit de struiken te voorschijn sprong om het verhaal kracht bij te zetten, klonk er een vreselijk gedreun. Daarbovenuit klonk een onheilspellend luid gegrom, als van een beer die in een gigantische grafkelder zat opgesloten en zich brullend een weg naar boven probeerde te klauwen. Het kwam van de andere kant van het bos.
De verteller stopte op slag. De elf werd bleek onder de dikke laag blauwe verf op haar wangen. Zelfs de duizenden blauwe bloempjes aan weerszijden van het bospad stonden te trillen, verbleekten en lieten hun kopjes hangen.
‘Oh nee!’ kreunde Mie, ‘Marc en zijn Ramband.’
Met de wijsvingers in beide oren rende ze het bospad af. Ze sprong over een gracht, liep de helling af, nam weer een ander pad en uiteindelijk kwam ze bij een klein podium dat naast een boerderij aan de bosrand stond opgesteld.
Voor het podium stonden tien leren jekkers op en neer te springen en mee te brullen. Op het podium stond Marc in een microfoon te grommen. Achter hem zat een hyperkinetische drummer op oude olievaten te meppen en links en rechts van hem stonden twee gitaristen met hun instrument heen en weer te zwaaien. Ze bewogen hun rechterhand heel snel op en neer en af en toe raakten ze ook nog de snaren.
Nog steeds met haar oren dichtgestopt liep Mie naar de achterkant van het podium. Daar zag ze een dikke elektriciteitskabel die naar de boerderij liep en die de geluidsinstallatie van stroom voorzag. Ze trok de stekker uit, maar toen werd het niet stil. De drummer mepte verder, alleen klonk hij wat minder luid. De gitaristen merkten niet eens dat ze geen klank meer voortbrachten, want Marc ging op volle sterkte verder met het slaken van ritmische oerkreten;
Gelukkig vloog er een strontvlieg in zijn keel en kreeg hij een vreselijke hoestbui. Toen werd het stil. De gitaristen deden nog even door, maar het viel hen al snel op dat er geen geluid meer uit hun gitaarversterkers kwam. Verweesd keken ze om zich heen.
De tien fans brulden om meer, maar Mie klom op het podium en ging naast Marc staan.
‘Ho, hoi, Mie!’ zei Marc aangenaam verbaasd. ‘Hoe vond je het?’
‘Afschuwelijk! Je jaagt alle vogeltjes weg en je bent tot aan de andere kant van het bos te horen. Je verpest het festival.’
Marc keek beteuterd.
‘Misschien moet ik dan toch maar weer opera’s gaan zingen?’ zei hij in een poging grappig te zijn.
‘Ja, misschien wel,’ beaamde Mie.
‘Zoals je wilt’, repliceerde hij geprikkeld. En toen hief hij een aria aan die hij zich nog herinnerde uit zijn tijd bij het knapenkoor. Het verschil met toen was, dat hij nu een lage stem had.
Terwijl de laatste noten van ‘La Nozze di Figaro’ door het bos galmden, keken de leren jekkers verschrikt naar Marc. Collectief wezen ze met hun wijsvinger naar hun voorhoofd. De twee gitaristen staarden hem met afschuw aan en de drummer zei: ‘Jij ligt uit de Ramband, man. We zoeken wel een echte zanger.’
‘Mooi’, glimlachte Mie. ‘Ga je mee iets drinken?’
Marc knikte. Hij had een rauwe keel van al zijn gebrul.

‘Kijk, daar loopt Robert Langhuis’, riep Mie plots. Enthousiast wees ze in de richting van een man van middelbare leeftijd die net het café binnen stapte.
‘Die schrijver van die kinderboeken waar je vroeger zo gek op was?’
‘Ja, die van het ‘Zoethoutspook en de Daslookdemon’. En van ‘de Kroepoeks’ natuurlijk.’
‘De Kroepoeks, dat waren toch die sprekende roze beestjes met hun korte springbeentjes en hun grijpstaart die onder de verroeste draaimolen in die oude speeltuin woonden en die konijnenkeutels afschoten met hun katapulten?’
‘En jij maar met konijnenkeutels naar mij gooien en dan beweren dat de Kroepoeks het gedaan hadden!’
Ze lachten allebei om die herinneringen aan hun kindertijd.
‘Kom, we gaan hem een handtekening vragen’
‘Bwah, doe jij maar’, zei Marc. ‘Daar ben ik intussen te oud voor.’
Mie liep het café binnen, maar was even later al weer terug, zonder handtekening. Ze keek bedremmeld.
‘’t Was hem niet. ’t Was één of andere Engelsman. En toch leek hij verschrikkelijk goed op Langhuis’, voegde ze eraan toe.
Ze gingen aan een tafeltje zitten op het tuinterras, naast het speeltuintje. Aan het tafeltje naast het hunne, zat een langharig baardmens mondharmonica te spelen.
‘Kun je dat niet leren?’ vroeg Mie. ‘Die muziek klinkt ten minste leuk.’
‘Leer het zelf maar. Ik heb geen aanleg voor muziekinstrumenten’, zei Marc een beetje nukkig.
De mondharmonicaspeler stopte. Hij zette zijn handen aan zijn mond en riep naar de kinderen in de speeltuin dat hij zijn volgende verhaal ging vertellen. Enkele kleine meisjes kwamen rond zijn tafel staan, maar de jongens bleven op de speeltuigen rondhangen, ook al zag je aan hun nieuwsgierige blikken dat ze eigenlijk wel wilden meeluisteren.
Het was een grappig verhaal over een kip die van huis wegliep omdat ze van de boer nooit haar eieren mocht uitbroeden. Ze kwam in de klokkentoren van de dorpskerk terecht en toen ze daar eieren begon te leggen, deden de kerkklokken met haar mee. Die legden paaseieren.
‘Hé, ik versta je niet, riep een jongetje vanaf het klimrek.
‘Praat eens wat luider’, riep zijn vriendje van op de schommel.
‘Ssst!’, deed een meisje dat wel dicht genoeg stond.
‘…en de kip Mathilde legde haar eerste ei,’ sprak de verteller. ‘En daarbij deed ze heel luid Kôôôt-kôôôt-kedei!’
‘Kakel eens wat luider!’ riep het jongetje op de schommel.
‘Luider! Luider! Luider!’, riepen nu alle jochies samen.
‘Sssst!’ deden de meisjes rond de tafel.
De verteller deed onverstoorbaar verder. ‘…en de kerkklokken deden Klôôôk-klôôôk-kledei en legden elke een chocolade-ei!’ Maar hij was amper nog te horen door het gejoel van de kinderen in de speeltuin.
‘Wacht, ik help je wel’, zei Marc plots. Hij ging op de tafel staan en herhaalde elk woord dat de verteller had gezegd. ‘…EN DE KERKKLOKKEN DEDEN KLOK-KLOK-KLEDEI EN LEGDEN TOEN ELK EEN CHOCOLADE-EI!’
Zijn stem had het volume van wel tien kerkklokken! De jongetjes zwegen en iedereen keek nu naar Marc. Die keek geschrokken in het rond en richtte toen een wanhopige blik op de verteller. De man keek hem aan met een brede grijns en ging onverstoorbaar verder met zijn verhaal, maar liet na elke zin een pauze zodat Marc alles met luide stem kon navertellen. Iedereen luisterde nu mee en ook de volwassen mensen staakten hun gesprekken.
‘…EN MATHILDE KEERDE TERUG NAAR HUIS MET ACHTER HAAR AAN EEN LANGE RIJ KUIKENTJES!’ Zo eindigde het verhaal. Alle mensen op het terras applaudisseerden, evenals een heleboel voorbijgangers die op de straat naast het terras waren blijven staan. De verteller klom naast Marc op de tafel en samen maakten ze een diepe buiging.
‘Kom, ik betaal je een glas,’zei de baardman tegen Marc toen de rust was weergekeerd. Hij trok hem bij zijn arm het café binnen. Mie drentelde achter hen aan.
‘Ha, dag Robert!’ zei de verteller tegen een man die op een barkruk zat met een groot glas tripel voor zijn neus.
Robert wou net iets terug zeggen toen zijn blik op Mie viel. Hij stamelde snel iets in het Russisch.
De baardman lachte. Mie keek alsof ze er niets van begreep.
‘Dit hier is een beroemd schrijver en verhalenverteller’, verduidelijkte de mondharmonicaspeler terwijl hij zijn collega pesterig aankeek, ‘maar als hij geen zin heeft om herkend te worden, doet hij alsof hij uit het buitenland komt.’
Robert Langhuis knipoogde naar Mie en zei samenzweerderig: ‘Je vertelt het niet verder hé? Anders kan ik hier niet langer rustig blijven zitten.’
‘Eerst een handtekening’, antwoordde ze. Ze was een beetje beledigd omdat de schrijver haar bij de neus had genomen. ‘Anders zal Marc heel luid roepen dat je hier zit.’
Ze kreeg haar handtekening op een bierviltje.
‘Jij moet verhalenverteller worden’, zei de man met de baard tegen Marc. ‘Je bent een natuurtalent’.

En zo vond Marc Decibel zijn roeping. Hij begon verhalen te schrijven en ging ze vertellen aan iedereen die ze wilde horen. Hij werd de beroemdste verteller die er ooit was geweest.

donderdag 16 januari 2020

Andermans dromen dromen (Hoogsensitief - Anders Bekeken, Aanvulling 20)

Andermans dromen dromen

Hoogsensitieve mensen zijn vaak zeer intuïtief, op het randje van helderziend. De meesten zijn zich daar echter niet bewust van, waardoor de intuïtieve indrukken zich via het geijkte communicatiekanaal van het onbewuste manifesteert, namelijk de droom. Betrokkenheid bij het leven van een ander, nieuwsgierigheid, verliefdheid, bezorgdheid of wanhopig willen weten hoe het met iemand is, het zijn de typische triggers waardoor de intuïtie op iemand wordt gericht en waardoor men zonder het vaak te beseffen oppikt hoe het die ander vergaat en in welke emoties hij of zij verzeild is geraakt. In de praktijk leidt dit onder meer tot het dromen van andermans dromen. Een andere oorzaak van dergelijke dromen kan zijn dat iemand anders met zijn of haar aandacht bij jou hangt. Of een ander dus naar jou uitreikt met zijn gedachten of omgekeerd, het leidt tot indrukken krijgen van elkaar die zich in dromen kunnen vertalen.
Voor mensen die hun dromen bestuderen en ze standaard interpreteren als symbolische verhalen die iets over henzelf vertellen, kan dit zeer verwarrend zijn. Het gaat immers om dromen die niet rechtstreeks iets over jezelf zeggen maar over een ander. Een voorbeeld:
Op een ochtend werd ik wakker uit een droom die me al de halve nacht gekweld had en waarbij ik me in een huis bevond dat op instorten stond. De hele tijd door was ik bezig met het bouwwerk te stutten, maar ik had slechts rotte planken tot mijn beschikking die geen enkele steun boden.
Deze droom herinnerde me aan gelijkaardige dromen die ik had gehad in de aanloop naar mijn echtscheiding enkele jaren voordien. Maar aangezien ik intussen al twee jaar een stabiel vrijgezellenbestaan leefde, kon ik deze droom niet aan dezelfde betekenis linken als toen, namelijk dat ik van mijn onbewuste de boodschap kreeg dat al mijn pogingen om de relatie van toen in stand te houden gedoemd waren om te mislukken. Ik zocht naar een andere interpretatiepiste, waarbij ik ervan uit ging dat het huis symbool stond voor mijn persoonlijkheid. In dit geval zou de droom mij waarschuwen voor een naderende psychose. Met een ongemakkelijk gevoel stond ik op1.
Ik had met iemand afgesproken die ochtend. De vrouw in kwestie vertelde me over haar relatiemoeilijkheden en alle energie die ze erin investeerde in een poging deze op te lossen. Ik voelde onmiddellijk dat er een link was met mijn nare droom van die ochtend. Voor mezelf was ik opgelucht dat deze droom feitelijk een boodschap voor haar had ingehouden en niet voor mezelf. Anderzijds was het pijnlijk om haar de boodschap over te brengen, namelijk dat haar pogingen om haar huwelijk weer op het juiste spoor te brengen wellicht niet meer waren dan wat oplapwerk, maar dat ze geen duurzaam helend effect zouden hebben. Het bleek allemaal te kloppen.

In het voorbeeld hierboven vertelde de droom wel nog op een onrechtstreekse manier iets over mezelf, namelijk dat ik door mijn eigen ervaringen uit het verleden zeer gevoelig was geworden voor gelijkaardige ervaringen van andere mensen. Een andere droom die echter totaal niets met mezelf te maken had, dateert van tijdens een korte relatie die ik had met een vrouw die een nogal bewogen leven achter de rug had en die haar verhaal maar met mondjesmaat loste. Soms waren mijn dromen de aanleiding voor haar om iets meer van haar verleden te onthullen.
Tijdens die droom reed ik in een jeep over kale, slecht onderhouden bergpaden. In de verte hoorde ik een geweerschot. Ik schrok, voelde een ijskoude angst rond mijn hart en werd vervolgens wakker.
Toen ik deze droom aan mijn toenmalige vriendin vertelde, bleek dat zij dit letterlijk had meegemaakt. Ze leefde toen in een onherbergzaam berggebied op de grens tussen Pakistan en Afghanistan. De jeep was deze van de man met wie ze in die tijd een relatie had. Het schot was gelost door de zus van die man, met een jachtgeweer. Door zichzelf in de buit te schieten, pleegde ze zelfmoord. Twee maanden voordien was ze tegen haar zin.

De droom uit dit voorbeeld had het karakter van het soort nachtmerries die iemand heeft die ernstige traumatische gebeurtenissen heeft meegemaakt en waarbij deze herbeleefd worden tijdens de nachtelijke dromen. Ik beleefde dus een plaatsvervangende nachtmerrie.
Er kunnen ook dromen opduiken waarbij je het leven van iemand anders meebeleeft tijdens de periode waarin de feiten zich voordoen. Een voorbeeld:
Ik droomde dat er een zwart schaap in mijn huis naar binnen liep en dat ik het naar buiten jaagde. Het beest kwam echter opnieuw binnen en liet zich niet meer verjagen, waarna ik het optilde en in mijn armen naar buiten bracht. Deze droom speelde zich evenwel niet in mijn eigen huis af, maar in dat van een vriendin. Dit huis was even oud als het mijne en had eenzelfde soort inkomsthalletje met twee deuren na elkaar.
Ze had een grote tuien en daarin graasden de schapen van haar nieuwe, , kleine dieren met zwarte wol van het ras Ouessant. De schapenwei had met heel wat zwakke plekken in de omheining. Bijgevolg braken de dieren regelmatig uit, waarbij ze steeds vaker gewoon het huis binnen liepen. Wat ik in mijn droom beleefde, maakte zij letterlijk mee.
In theorie zou deze de symboliek van ‘het zwarte schaap’ bevat kunnen hebben, wat tot de interpretatie zou leiden dat ik met veel moeite onterechte beschuldigingen aan mijn adres zou hebben ‘buiten gezet’. Er was in die periode van mijn leven echter geen enkele link met dit gegeven aanwezig.

De voorbeelden die ik tot nu toe heb gegeven komen uit mijn eigen leven. Het volgende voorbeeld is van iemand anders, maar die droom had wel betrekking op mijn leven.
De vrouw droomde dat ik me met mijn toenmalige partner op een skipiste bevond waar een springschans stond. Ik durfde niet van die schans af te skiën omdat dit automatisch zou eindigen met een achterwaartse salto en ik bang was om op mijn rug te vallen. Mijn vrouw argumenteerde dat ik niets te vrezen had omdat ze klaar zou staan om me tijdens die salto op te vangen. Ze was kwaad omdat ik haar niet vertrouwde. Uiteindelijk liet ik me door haar overhalen en waagde de sprong. Mijn vrouw stond aan het einde van de springschans, maar liep nonchalant lachend weg net voor ik in volle vaart van de schans afvloog. Ik viel op mijn rug en bezeerde me ernstig.
De vrouw die dit droomde kende ons beiden, maar wist niets over onze relatiemoeilijkheden. Een steeds terugkerend thema hierbij was dat ik mijn toenmalige vrouw op veel vlakken niet vertrouwde en dat ze mij dat kwalijk nam. Die droom toonde haarscherp dat ze effectief niet te vertrouwen was als ik me kwetsbaar opstelde en op haar moest kunnen rekenen.

De neiging om andermans dromen te dromen is uiteraard niet bij elk hoogsensitief mens even sterk. De graad van hooggevoeligheid speelt hierbij een rol, evenals de mate waarin men de eigen intuïtie heeft ontwikkeld. Hoe hoogsensitiever iemand is, hoe gemakkelijker er vermenging gebeurt met de emoties, gevoelens gedachten en onbewuste inhouden van iemand anders en hoe meer kans er is op dromen die niet over iemand anders gaan.
Hoe bewuster iemand bezig is met het ontwikkelen van de eigen intuïtie en hoe langer dat ontwikkelingsproces al aan de gang is, hoe meer kans op dat soort dromen. De leerprocessen uit vorige levens kunnen hierbij een even grote rol spelen als deze uit het huidige leven. Sommige mensen worden immers met een sterk ontwikkelde intuïtie geboren zonder dat ze zich daarvoor hebben ingezet. Dit is steevast het resultaat van leerprocessen uit vorige incarnaties.
De manier waarop de hoogsensitiviteit verpakt zit in de totale persoonlijkheid speelt hier echter geen rol in. Indien de hoogsensitiviteit gecompenseerd wordt door een sterke rationele kant, zal het onbewuste toch zijn werk doen en via dromen aan het bewustzijn doorgeven wat het heeft opgepikt van een ander. Bij hoogsensitieve mensen die openlijk intuïtief en emotioneel zijn zonder dat dit onderdrukt wordt door rationele controle, kan hetzelfde gebeuren. Zij zullen echter minder geschokt zijn indien ze ontdekken dat hun dromen soms een helderziend karakter hebben dan mensen die dit vanuit een hyperrationele ingesteldheid uitsluiten.

Heel wat hoogsensitieve mensen hebben er baat bij om zich te leren afschermen voor andermans zorgen. De meestal heftige dromen die eigenlijk door iemand anders gedroomd zouden moeten worden, verstoren vaak onnodig de nachtrust en de gemoedsrust. Voor het slapen gaan een visualisatie uitvoeren waarin je je aandacht centert en dus bij andere mensen weghaalt en waarbij je je grenzen duidelijk neerzet en je eigen ruimte opvult met je eigen bewustzijnsenergie, is in die zin geen overbodige luxe. Je kan ook simpelweg vragen aan je onbewuste om enkel die dingen te dromen die voor jou persoonlijk van belang zijn.

1 Carl Gustav Jung had tijdens de jaren voordat de eerste wereldoorlog uitbrak enkele dromen die hem met dezelfde angst opzadelden, namelijk dat deze hem waarschuwden voor een psychose. In zijn geval bleken die dromen echter een accurate symbolische weergave te bevatten van het bloedbad dat zich enkele jaren later over Europa zou uitspreiden. Die conclusie kon hij echter pas maken nadat de oorlog zich en zijn volle omvang had ontplooid. 


*******

Deze tekst vormt een aanvulling bij
Hoogsensitief – Anders Bekeken, tweede verbeterde druk
ISBN 9789077101124