vrijdag 14 oktober 2022

Opgroeien in co-ouderschap

 

Opgroeien in co-ouderschap

De generatie van mijn ouders – indien nog in leven zouden ze anno 2022 respectievelijk 98 en 100 jaar oud geweest zijn – scheidde nog niet. Hoe moeilijk of hachelijk hun relatie ook was, ze bleven bij elkaar, waardoor de meeste kinderen van mijn generatie consequent in één gezin opgroeiden, met één cultuur, één set van gewoontes en gebruiken, zeden en moraal. In de uitzonderlijke gevallen waarbij de partners om welke reden dan ook gescheiden van elkaar leefden, bleven de kinderen in de regel exclusief bij hun moeder. In nog uitzonderlijkere gevallen was dit bij hun vader, de grootouders of bij een ander familielid. Bijna zonder uitzondering ging het dus om een eenduidige situatie. Dat dit zijn eigen moeilijkheden, emotionele belasting en ontwikkelingsstoornissen meebracht indien de harmonie in het gezin ver te zoeken was, staat buiten kijf. Maar dit is niet het onderwerp van het huidige hoofdstukje.

De eerste generaties die als kind werden opgevoed door gescheiden ouders met een co-ouderschapovereenkomst, waarbij de kinderen afwisselend bij de ene ouder en de andere ouder verblijven, zijn intussen volwassen. Co-ouderschap lijkt op het eerste zicht een evenwichtige oplossing om de lasten van het opvoeden van kinderen eerlijk over beide ex-partners te verdelen, maar daarmee zijn de potentiële voordelen zowat opgesomd.

De jonge dertigers en late twintigers die nu als eerste volwassenen kunnen terugkijken op wat in de nabije toekomst mogelijk als een onzalig sociaal experiment zal beschouwd worden, leren ons dat de psychologische implicaties van opgroeien in twee gezinnen, met twee verschillende sets van gewoontes, taboes en verplichtingen, behoorlijk ver gaan en niet bepaald leiden tot het opbouwen van een persoonlijkheid uit één stuk, maar eerder de ontwikkeling van een vorm van bipolariteit in de hand werken.


In het ideale geval hebben de twee gezinnen waarin een kind van gescheiden ouders opgroeit dezelfde gewoontes op alle belangrijke vlakken, meer bepaald het omgaan met grenzen, het omgaan met emoties, de eetgewoontes, de mate waarin sociaal contact, creativiteit en rationele intelligentie gestimuleerd worden, eenzelfde stelsel van normen en waarden, een vergelijkbare mate van vertrouwen in het opgroeiende kind en gelijkwaardige financiële middelen. In dat ideaal geval liggen beide woonplekken bovendien niet ver van elkaar – het liefst autonoom bereikbaar voor het kind – en is er een open communicatie tussen beide ouders, zodat er ook een open contact kan zijn tussen het kind en de ouder waarbij het op dat moment niet verblijft. Slechts op die manier kan vermeden worden dat een kind twee aparte persoonlijkheden moet ontwikkelen om zich te kunnen aanpassen aan twee verschillende leefwerelden en zich te kunnen inpassen in twee verschillende gezinsculturen.

Maar zelfs in het ideale geval blijft er echter nog altijd een zeer pijnlijke consequentie voor het kind bestaan: week na week moet het afscheid nemen van één van zijn ouders en zal het die ene ouder een week lang missen. De meeste kinderen missen hun moeder erger dan hun vader. Logisch ook, enkel de moeder heeft het kind negen maanden in haar lichaam meegedragen en heeft het de borst kunnen geven. Gehechtheid aan de moeder is een cruciaal element van ons overlevingsinstinct dat we gemeen hebben met alle andere zoogdieren. Elk jong zoogdier dat onder bescherming van zijn moeder opgroeit heeft meer kans om te overleven, of het nu een spitsmuis is, een olifantenkalf of een mens. Binnen onze soort bestaan er uiteraard uitzonderingen, kinderen die zich meer hechten aan hun vader dan aan hun moeder en die dus hun vader harder zullen missen in een co-ouderschapsituatie. Maar het blijven uitzonderingen.

Dat gemis kan enigszins verzacht worden indien het kind vrij kan communiceren met de andere ouder dan deze bij wie het verblijft, maar zal desondanks nog steeds pijnlijk blijven. Indien dit niet zo is, zit er sowieso iets goed mis met de band tussen het kind en die ene ouder die schijnbaar probleemloos gemist kan worden.


In de praktijk is dit ideaalbeeld echter meestal ver te zoeken. De ouders van het kind zijn niet voor niets uit elkaar gegaan. Soms blijft de verstandhouding tussen beiden goed genoeg om zonder ruzie gezamenlijk de belangrijke beslissingen voor het kind te nemen en zijn er financiële afspraken waar beiden vrede mee hebben, maar vrijwel altijd is er een cultuurverschil met betrekking tot hoe er met emoties, grenzen en verantwoordelijkheid wordt omgegaan. Zelden ervaart een kind van gescheiden ouders in beide gezinnen een zelfde mate aan emotionele veiligheid en geborgenheid, evenveel positieve uitdagingen, evenveel harmonie en even duidelijke en redelijke grenzen.

In het grootste deel van de gevallen komt daar nog bij dat er een moeizame communicatie is tussen de ouders, of zelfs helemaal geen, dat het kind niet in de mogelijkheid is om contact te hebben met de ouder bij wie het niet verblijft, dat het terecht komt in één of twee nieuw samengestelde gezinnen met pluskinderen, een plusouder, halfbroertjes en/of halfzusjes. Nog erger wordt het indien de kinderen de inzet worden van een machtsspel, door de ene ouder tegen de ander opgezet worden of in een van beide gezinnen emotioneel of fysiek mishandeld of misbruikt worden.

Dergelijke veelvoorkomende situaties plegen een regelrechte aanslag op het vermogen van een kind om zelfvertrouwen op te bouwen, vertrouwen in de medemens en de maatschappij te leren ervaren, te leren hoe gezonde relaties in elkaar zitten, kortom om een gezonde en evenwichtige persoonlijkheid op te bouwen. Integendeel beginnen kinderen in een dergelijke gespleten situatie al snel een gespleten persoonlijkheid op te bouwen, waarbij de copingmechanismen die ze nodig hebben om in het ene gezin te overleven, maar al te vaak in de weg staan om zich goed te voelen in het andere gezin en al helemaal een belasting vormen om later vlot hun plek in het maatschappelijk weefsel te vinden.

Feitelijk hebben de meeste kinderen die in een co-ouderschapsituatie opgroeien van het begin af aan therapeutische begeleiding nodig om hun kwetsbare, zich volop ontwikkelende persoonlijkheid heel te houden.


Elk kind ervaart van nature loyaliteit naar beide ouders. Deze loyaliteit is niet afhankelijk van hoe goed het contact is, noch van de mate waarin er emotionele veiligheid ervaren wordt, het kind zich begrepen voelt of de hoeveelheid tijd en energie die ouders besteden aan de opvoeding. Een kind is op een instinctieve manier even loyaal aan een afwezige vader als aan een alomtegenwoordige vader; idem dito ten opzichte van een emotioneel verzorgende moeder of een egoïstische moeder. Van nature is de loyaliteit ten opzichte van de moeder echter sterker dan ten opzichte van de vader. Dit is een logisch gevolg van het feit dat enkel een vrouw een zwangerschap kan doormaken, tijdens dewelke het kind deelgenoot wordt van de emotionele belevingswereld van de moeder in spe.

Conflicten tussen beide ouders zetten deze aanvankelijk neutrale loyaliteit onder druk, ongeacht of deze conflicten bestaan binnen het gezin of blijven voortbestaan na een scheiding. In extreme situaties (mishandeling, misbruik) kan de liefde ten opzichte van één van de ouders omslaan in haat, maar ook dan is er nog een verscheurende loyaliteit ten opzichte van de ouder die door het kind wordt gehaat, wat zich vertaalt in schuldgevoel omwille van de eigen negatieve emoties. Dergelijke schuldgevoelens worden later ernstige obstakels om gezonde grenzen neer te zetten en aan te houden in de relaties die men als volwassene heeft.

Een scheiding zonder conflicten is quasi onbestaande. Elke scheiding zet bijgevolg de loyaliteit van het kind naar één of beide ouders op scherp. Indien het kind daarenboven niet goed behandeld wordt door één van beiden, of indien het getuige is van de mishandeling van de ene ouder door de andere, wordt daardoor tevens de liefde van die ouder in vraag gesteld. Maar als gevolg van de loyaliteit van het kind, zal deze in de regel eerder zijn eigen liefde voor de ouder in kwestie in vraag stellen, dan dat het de schuld hiervoor bij de ouder legt. Gevolg: nog meer onnodige en onterechte schuldgevoelens en nog meer ondermijning van het zelfvertrouwen dat zo nodig is om een gezonde persoonlijkheid op te bouwen.


Een kind dat in één gezin opgroeit, bouwt een bewuste ik-persoonlijkheid op aan de hand van de regels en de taboes die in dat gezin heersen. Het bouwt automatisch ook een schaduwdeelpersoonlijkheid op die alle onvervulde behoeftes en verlangens belichaamt die door de heersende gezinsmoraal naar de schaduw worden verwezen. Een kind dat in twee gezinnen opgroeit, met twee verschillende stelsels van regels en taboes, ondergaat dit proces eveneens twee maal, parallel aan elkaar. Twee ik-persoonlijkheden en twee schaduwkanten die elkaar vaak gedeeltelijk overlappen, zorgen voor een gespleten identiteit. Dergelijke kinderen weten vaak niet meer goed wie ze nu precies zijn en waar ze in moreel opzicht staan in de maatschappij, laat staan dat ze gemakkelijk hun plek vinden in de wereld.

Nog moeilijker wordt het indien de bewuste ik-persoonlijkheid in het ene gezin, de schaduwpersoonlijkheid in het andere gezin wordt en vice versa.

Een kind bv dat afwisselend opgroeit in enerzijds een gezin waarin geen grenzen bestaan, waar empathie geen rol speelt en waar er een asociale moraal heerst en anderzijds elke twee weken in een streng religieus gezin dient te functioneren, is hier een voorbeeld van. Wat in het ene gezin tot de taboes behoort en naar de schaduw verwezen wordt, is in het andere gezin de regel.


Het bovenstaande voorbeeld lijkt zodanig extreem dat het onrealistisch aandoet, maar in de praktijk komen er heel wat situaties in de buurt van een dergelijk extreem. Nog enkele uit de realiteit gegrepen voorbeelden en de bijbehorende psychologische gevolgen:

In het gezin van de ene ouder ervaart het kind duidelijke grenzen maar geen begrip. In het gezin van de andere ouder voelt het kind zich begrepen in zijn gevoeligheden en emotionele behoeften, maar de grenzen zijn hier quasi onbestaand. Er ontstaat bij het kind een verstrengeling tussen emotioneel onbegrip en grenzen krijgen, alsook een associatie tussen zich begrepen voelen en geen grenzen krijgen. Dit leidt als volwassene tot een onvermogen om grenzen te aanvaarden en te respecteren – zowel voor zichzelf als voor een ander – omdat bij elke confrontatie met iemand die grenzen neerzet de pijn van het zich onbegrepen voelen de kop op steekt. Hierdoor wordt de afweer geactiveerd naar alles wat naar grenzen neigt. Een dergelijke vicieuze cirkel wordt in de regel pas doorbroken nadat men zichzelf in emotionele, sociale en vaak ook financiële moeilijkheden heeft gewerkt als gevolg van die potentieel destructieve innerlijke dynamiek.

In een tweede voorbeeld heerst er in het ene gezin een cultuur waarbij veel aandacht besteed wordt aan gezonde voeding, lichaamsbewustzijn en intellectuele stimulans, maar geen vrijheid. In het andere gezin krijgt het kind veel keuzevrijheid en de kans om tijd aan andere interesses te besteden dan aan sport en studie, maar bestaat de eetcultuur grotendeels uit het afhalen van fastfood. Dit leidt tot een associatie tussen een gezonde levensstijl en onvrijheid enerzijds en tussen vrijheid en lichamelijke verwaarlozing anderzijds. Als volwassene kan dit leiden tot een vorm van bipolariteit waarbij periodes waarin intellectuele arbeid gekoppeld wordt aan een gezonde levensstijl, afgewisseld worden met weken van lichamelijke verwaarlozing in combinatie met emotioneel bevredigende bezigheden. Zelfdestructief gedrag, zoals toegeven aan verslavingen, ligt hierbij vlak om de hoek op de loer.

In een derde voorbeeld ervaart het kind in het ene gezin betrouwbaarheid en zorg, maar is er in dat gezin over het algemeen weinig animo. Het is er eerder saai en ongezellig. In het andere gezin gaat het er veel levendiger aan toe en is het in de regel gezellig. Maar daar kan het kind zich elke dag onverwacht in de steek gelaten voelen doordat er niet op tijd gekookt wordt, de ouder plots en onaangekondigd een hele dag weg is, omdat beloften vergeten en niet nagekomen worden, waardoor het bv zijn plan moet trekken om op tijd op school te geraken terwijl dat niet vanzelfsprekend is en er daarenboven weer eens geen eten in huis is. Het kan zijn dat dit in het latere leven leidt tot een star wantrouwen tegenover gezelligheid, in combinatie met zich emotioneel onontvankelijk opstellen, waarbij de keuze wordt gemaakt voor een saai, weinig ambitieus leven vanuit de behoefte aan veilige voorspelbaarheid en waarbij men allerlei kansen uit de weg gaat. Het kan ook leiden tot een leven waarin de gezellige situaties een niet te versmaden lokroep vormen, maar elke keer weer op een kater uitlopen en men maar blijft zoeken naar betrouwbaarheid in onveilige situaties. Of een afwisseling van beide.


Bij de therapeutische begeleiding van een kind in een co-oudersituatie dienen de volgende aspecten bekeken en opgevolgd te worden en als leidraad genomen te worden, om het potentieel uiteen groeien van twee persoonlijkheidshelften te vermijden:

  • De mate van emotionele veiligheid in beide gezinnen:

Voelt het kind zich in beide gezinnen even goed begrepen? Wordt er rekening gehouden met de emotionele behoeften en kwetsbaarheden van het kind? Hoeveel ruimte is er voor het uitdrukken van emotionele kwetsbaarheid?

  • De mate waarin er ruimte en acceptatie is voor het uitdrukken van alle emoties, dus niet enkel verdriet of vreugde of kwaadheid, maar het ganse spectrum van emoties waaraan elk normaal opgroeiend mens over beschikt, van angst over frustratie tot enthousiasme en koppigheid.

  • De fysieke veiligheid in beide gezinnen;

  • De ontwikkelingskansen op sociaal, emotioneel, creatief en intellectueel vlak;

  • De mate waarin een kind gestimuleerd wordt om volwassen te worden;

  • De mate waarin het kind kunstmatig klein gehouden wordt, afgeremd wordt in zijn natuurlijke ontwikkeling tot puber, adolescent en volwassene;

  • De mate waarin het kind kind mag zijn zolang het daar zelf behoefte aan heeft.

  • Het omgaan met grenzen:

Leert het kind in beide gezinnen de eigen grenzen respecteren? Leert het de grenzen van anderen respecteren en op welke manier gebeurt dat? Welke grenzen krijgt het kind opgelegd en op welke manier gebeurt dit?

  • Leert het kind communiceren en op welke manier? Of leert het in een van beide gezinnen om te zwijgen?

  • Voelt het kind zich in beide (vaak nieuw samengestelde) gezinnen even welkom?

  • Hoe groot is het verschil in materiële welstand in beide gezinnen en hoe wordt daarmee omgegaan?

  • Hoeveel fysieke ruimte krijgt het kind in en om het huis? Is er sprake van een eigen kamer? Mag het in de gemeenschappelijke ruimtes zijn gang gaan? Krijgt het de kans zich vrij en creatief uit te drukken in de tuin – als die er al is?


Op al deze punten kunnen er scherpe tegenstellingen bestaan en sterke dualiteiten ontstaan, die tot een gespletenheid in de persoonlijkheid van het opgroeiend kind kunnen leiden en tot ongezonde associaties zoals in de voorbeelden die eerder werden gegeven. Elk specifiek geval zal daarbij een unieke combinatie van tegenpolen vertonen.

Indien er geen ruimte is voor therapeutische begeleiding tijdens het opgroeien in co-ouderschap, kan dezelfde leidraad nog steeds nuttig zijn om als volwassene de traumatisering van het co-ouderschap te verwerken.


Vanuit de reïncarnatiepsychologie bekeken, zullen er vaak ook karmische relaties en vorige-levenstrauma’s ontdekt kunnen worden. Een voorbeeld:

Een overbeschermende ouder in het ene gezin kan daar goeie redenen voor hebben in het licht van traumatische gebeurtenissen uit een vorig leven, maar dat geeft nog geen vrijbrief aan die ouder om uit angst de ontwikkelingskansen van het kind te beknotten. In het andere gezin kan tezelfdertijd een cultuur heersen waarbij alles kan en mag, waardoor het kind op eenzelfde manier verwend wordt als tijdens een vorig leven toen het bij dezelfde ouder in welstand werd geboren, maar geen emotionele veiligheid kreeg.


Het uitpluizen van dergelijke karmische constellaties kan een bijdrage leveren tot het krijgen van inzicht in wat er gaande is en waarom iets mis loopt of dreigt te lopen, maar voor een opgroeiend kind is het hier en nu het enige wat telt, niet de vorige-levensgeschiedenis, tenzij in die uitzonderlijke situaties dat het kind lijdt onder zeer ernstige vorige-levenstrauma’s die de beleving van het hier en nu nodeloos verkleuren. De aanpak van een eventueel verstorende vorige-levensgeschiedenis mag nooit de prioriteit genieten ten opzichte van het aanpakken van de reële moeilijkheden. Redeneringen in de trant van ‘mijn kind heeft dit om karmische redenen aangetrokken en moet eruit leren’, mogen nooit een excuus zijn om niets te doen aan een ongezonde situatie, om niet alles te proberen om deze in positieve zin te beïnvloeden. Ook als de redenering waar is dat het kind een moeilijke situatie heeft aangetrokken in het kader van een dwingend karmisch leerproces, heeft het opgroeiend kind nood aan en recht op ondersteuning van de volwassenen om zich heen om die karmische leerprocessen tot een goed einde te kunnen brengen.

Een voorbeeld hiervan is een kind dat tijdens vorige levens te naïef was en daardoor vaak het slachtoffer was geworden van manipulatieve mensen die hiervan misbruik maakten. Tijdens het huidige leven is een van beide ouders manipulatief. Het kind kan daardoor opnieuw een ingang ontwikkelen om zich te laten manipuleren, indien het niet ondersteund wordt in het doorzien en doorprikken van die manipulatie. Het kan echter op een gezonde manier leren om manipulatieve communicatie te counteren indien het hierin door de andere ouder gesteund en gecoacht wordt, op een manier waarbij er toch nog voldoende respect is voor de natuurlijke loyaliteit tussen het kind en die manipulatieve ouder. Of door een therapeut.


Therapeutische kwaliteiten en diplomatische communicatie zijn hierbij geen overbodige luxe. Dat dit in de realiteit niet elke co-ouder gegeven is – en al zeker niet tegenover een ex-partner – is een bijkomend argument voor systematisch therapeutische ondersteuning voor het kind.

Een ander voorbeeld:

Een kind treft in het gezin van haar vader een stiefmoeder/plusmoeder die zich niet met haar kan verbinden en die het kind allerlei signalen geeft dat het niet echt welkom is. De karmische achtergrond hiervan is dat deze vrouw tijdens een vorig leven de biologische moeder van het kind was, maar dat ze toen moeder was geworden tegen haar zin, in een situatie die noch voor haar, noch voor haar kind gunstig was. De huidige situatie kan hierdoor opgevat worden als een nieuwe kans om de beladen moeder-kind band uit dat vorige leven vooralsnog gestroomlijnd te krijgen.

Maar in de realiteit was het vooral belangrijk dat het kind beschermd zou worden tegen de emotionele afwijzing van de plusmoeder - wat in de realiteit overigens niet is gebeurd – en dat de plusmoeder therapeutische hulp zou zoeken voor de destructieve emoties die ze ervoer tegenover een kwetsbaar kind voor wie ze deeltijds verantwoordelijk was. Wat evenmin is gebeurd. Wat ook gunstig was geweest is indien beide natuurlijke ouders het kind zouden beschermen en een constructieve dialoog hierover zouden aangaan met de plusmoeder. Door de onuitgesproken regel om zich niet met elkaars gezin te bemoeien, kwam dat laatste niet eens op bij de natuurlijke moeder.


Ik voorzie in de nabije toekomst een golf van psychische moeilijkheden die relatief nieuw zijn en die alle het gevolg zijn van de splijtende werking van het co-ouderschap, tenzij er zich heel wat therapeuten specialiseren in de behandeling van deze specifieke problemen en tenzij het eerder regel dan uitzondering wordt dat kinderen in een co-ouderschapsituatie hier therapeutische begeleiding bij krijgen en dat volwassenen die dat niet hebben gekregen hun weg hier naartoe vinden.

Was het in de tijd van mijn ouders, toen er nog een taboe bestond op scheiden, dan beter? Bij de ouder wordende volwassen die in de jaren veertig tot zeventig van de vorige eeuw zijn geboren, heerst er bv een golf van trauma’s die ontstaan zijn als het gevolg van het waanidee dat een pasgeboren kind kan geprogrammeerd worden om niet steeds opgepakt te willen worden, om niet te huilen en steeds maar om aandacht te vragen. Het gevolg hiervan is een hele schare van psychische en psychosomatische problemen, variërend van verlatings- en scheidingsangst, over slecht werkende inwendige organen tot verslavingen die het gebrek aan lichamelijk uitgedrukte en fysiek ervaren emotionele veiligheid moeten compenseren. De algemene consumptieverslaving in onze huidige samenleving is grotendeels het gevolg van de zo ontstane innerlijke leegtes die moeten gecompenseerd worden.

Een tweede golf van psychische moeilijkheden die in diezelfde periode is ontstaan, heeft te maken met de sociale druk die op vrouwen werd gezet om een groot gezin te stichten. Dit heeft geleid tot heel veel kinderen die geboren werden bij moeders die daar niet klaar voor waren of daar helemaal geen zin in hadden – vrouwen die liever hadden gestudeerd, het leven hadden verkend maar dat niet mochten - maar die dat niet aan zichzelf mochten toegeven, laat staan aan de buitenwereld. Gevolg: voor veel van die kinderen was het voelbaar dat ze niet gewenst waren. Als ouder wordende volwassenen kampen ze nu nog met de hechtingsmoeilijkheden, het lage zelfbeeld, de twijfels en de compensatiemechanismen (bv eetstoornissen) die daar het gevolg van zijn.

Nu deze twee epidemieën langzaam maar zeker aan het wegdeemsteren zijn doordat steeds meer vrouwen pas aan kinderen beginnen indien ze er zich klaar voor voelen en doordat de meeste ouders terug kiezen om hun kinderen overvloedig te knuffelen, op te tillen en niet te laten huilen in bed totdat ze het van uitputting opgeven, ontstaat er dus een nieuw type van psychische belasting die voor een nieuwe epidemie van psychische trauma’s dreigt te zorgen, met name het tot standaard verheven co-ouderschapmodel waarbij kinderen week na week moeten switchen tussen twee gezinnen met verschillende gezinsculturen en waardoor ze een vorm van bipolariteit in hun persoonlijkheid kunnen ontwikkelen.

************************************************************************************

 Deze tekst vormt een hoofdstukje van Karmische Psychologie deel 3: Relaties, Seksualiteit en Opvoeding, Hoofdstuk I: Opgroeien en Opvoeden.

Van de delen 3 en 4 van Karmische Psychologie worden de grote hoofdstukken tijdens de komende jaren als afzonderlijke boeken uitgegeven.

In de loop van 2023 verschijnt  als eerste boek 'Karmische Psychologie 3,Hoofdstuk I: Opgroeien en Opvoeden'

Van alle reeds uitgegeven boeken vind je meer informatie op mijn website www.henkcoudenys.be